Art. XX.194 WER bepaalt dat het faillissement geen afbreuk doet aan het recht van terugvordering van de eigenaar van de goederen die in het bezit zijn van de schuldenaar. Op straffe van verval moet de rechtsvordering tot terugvordering evenwel worden ingesteld voor de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen.
Geldt deze bepaling -inclusief vervaltermijn – alleen wanneer er een contractuele relatie bestaat tussen de schuldeiser-eigenaar en de schuldenaar of geldt deze bepaling ook in afwezigheid van een dergelijke rechtstreekse rechtsband?
In een arrest van 7 juni 2024 oordeelt het Hof van Cassatie in de tweede zin: “Il suit de la formulation de cette disposition que celle-ci s’applique à toute demande en revendication du propriétaire pour un bien détenu par le failli, lors même qu’il n’existe pas de relation contractuelle entre eux.” Het spreekt voor zich dat deze toepassing in de praktijk bijzondere uitdagingen kan stellen voor de schuldeiser-eigenaar.