Harmonisation of EU Insolvency Law: Is Europe Welcoming the New Commission’s Proposal?

With the publication of its Proposal for a Directive on the harmonisation of certain aspects of insolvency law in December 2022 (Proposal), the European Commission has moved into unchartered territory. The first responses have been divergent. Some commentators indicated that (part of) the Proposal is farfetched and at odds with currently well-functioning domestic insolvency legislation in EU Member States, whereas others had clearly hoped for more extensive proposals for harmonisation.

To explore the Proposal in further detail, the Conference on European Restructuring and Insolvency Law (CERIL) organises an international conference on 20 and 21 April 2023 in Leiden (the Netherlands). The CERIL Conference will bring together experts from practice, academia, and the bench who will assess the topics proposed for harmonisation. As input for the Conference itself, CERIL conducts a survey collecting views from across Europe on the reception of this new Proposal.

Commission Proposal to harmonise certain aspects of insolvency law

On 7 December 2022, the European Commission presented its long expected legislative proposal for a directive to harmonise certain aspects of insolvency law (COM/2022/702 final). With the aim to contribute to the development of a Capital Markets Union, the Commission has put forward this Proposal on corporate insolvency rules. More specifically, the Commission aims to make substantive insolvency regimes more coherent by reducing legal uncertainty. It also aims to promote cross-border investment.

With the objective of harmonising ‘certain aspects of insolvency law’, the Proposal covers a variety of more or less separate topics, including (i) avoidance actions, (ii) asset tracing, (iii) pre-pack proceedings, (iv) directors’ duty to file, (v) winding-up of insolvent micro-enterprises, (vi) creditors’ committees, and lastly (vii) measures enhancing the transparency of national insolvency laws.

Continue reading “Harmonisation of EU Insolvency Law: Is Europe Welcoming the New Commission’s Proposal?”

Van de quasi-immune naar de quasi-vogelvrije uitvoeringsagent? – Wetsvoorstel boek 6 BW

Een gastblog van Olivier Vanden Berghe (Liedekerke)

Het wetsvoorstel houdende boek 6 (buitencontractuele aansprakelijkheid) in het Burgerlijk Wetboek, ingediend op 8 maart 2023, stelt een einde aan het samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid en aan de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent.

Het einde van het samenloopverbod zal in de praktijk weinig veranderen. Artikel 6.4 § 1 BW stelt weliswaar dat “de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid toepassing [vinden] tussen medecontractanten”, maar voegt er meteen aan toe dat de contractspartij die wordt aangesproken op buitencontractuele grondslag de verweermiddelen kan inroepen voortvloeiend uit het contract.

Het verlaten van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent zal daarentegen zeer ingrijpende gevolgen hebben.  De uitvoeringsagent (“hulppersoon” in het BW) zal rechtstreeks aangesproken kunnen worden door de medecontractant van zijn opdrachtgever en artikel 6.4 § 2 BW beperkt zich ertoe te stellen dat de hulppersoon “dezelfde verweermiddelen [kan] inroepen als” de verweermiddelen die zijn opdrachtgever kan inroepen tegen diens medecontractant. Een gelijkaardige bewoording vond men reeds in artikel 5.89 BW volgens hetwelk de hulppersoon die wordt aangesproken door de medecontractant van zijn opdrachtgever het bevrijdingsbeding kan inroepen dat is overeengekomen tussen zijn opdrachtgever en deze medecontractant.

Continue reading “Van de quasi-immune naar de quasi-vogelvrije uitvoeringsagent? – Wetsvoorstel boek 6 BW”

IEAF Call for Papers: The Perpetual Renewal of European Insolvency Law

The INSOL Europe Academic Forum (IEAF) is inviting submission for its 19th annual conference, taking place from Wednesday 11 – Thursday 12 October 2023 in Amsterdam (the Netherlands). Expressions of interest are invited for the delivery of research papers within the overall theme of the academic conference: “The Perpetual Renewal of European Insolvency Law”.

The conference is intended to focus on, inter alia, the following overall topics:

Continue reading “IEAF Call for Papers: The Perpetual Renewal of European Insolvency Law”

The Profit Motive: In Defense of Shareholder Value Maximization

A guest post by Professor S. Bainbridge (UCLA)

What is the purpose of a corporation? Is it, as Nobel Economics laureate Milton Friedman famously claimed, “to increase its profits”?[1] Or is it, as the Business Roundtable—a group of approximately 200 mostly USA corporate CEOs— claimed in 2019, “generating good jobs, a strong and sustainable economy, innovation, a healthy environment and economic opportunity for all.”[2]

In the academic sphere, the weight of scholarly opinion has tilted substantially towards stakeholder capitalism in recent years.[3] The late law professor Lynn Stout dismissed shareholder value maximization as a mere myth, albeit a powerful one she claimed “causes companies to indulge in reckless, sociopathic, and socially irresponsible behaviors.”[4] Canadian law professor Joel Bakan went even further by condemning the business corporation itself as a “pathological institution” whose relentless pursuit of profit has psychopathic attributes.[5] In making such arguments, they reflect a widely shared narrative that “corporations are powerful, evil, malevolent, bad-actors intent on profit-making at the expense of the health, safety, and well-being of individuals.”[6]

Continue reading “The Profit Motive: In Defense of Shareholder Value Maximization”

De feitelijke bestuurder en het WVV

“Bij feitelijk bestuur komen we er gewoonweg niet met de algemene civielrechtelijke principes van veinzing.”

– Dr. Alexander Snyers

In mijn proefschrift heb ik de normering rond de zogeheten “feitelijke bestuurder” die in 2019 werd geïntroduceerd in het WVV op een omstandige wijze onderzocht. De aanleiding hiertoe vormden enerzijds de vaststelling dat deze normering in het verleden niet bestond en tal van nieuwe vragen oproept en anderzijds de vaststelling dat er in de Belgische rechtsleer nog geen diepgaande en omvattende analyse werd gemaakt van wat feitelijk bestuur precies inhoudt en hoe er in de context van het vennootschaps- en verenigingsrecht op het vlak van normering mee dient te worden omgegaan.

Onze wetgever heeft er in de context van een nieuw regime inzake bestuurdersaansprakelijkheid in het WVV voor geopteerd om niet enkel formeel benoemde leden van een bestuursorgaan in het vizier te nemen, maar ook zogenaamde feitelijke bestuurders (in de wettekst (art. 2:56, lid 1 WVV) omschreven als “alle andere personen die ten aanzien van de rechtspersoon werkelijke bestuursbevoegdheid hebben of hebben gehad”). Deze ingreep ligt conceptueel niet voor de hand – een feitelijke bestuurder heeft in tegenstelling tot een formeel benoemde bestuurder in de regel bv. geen bestuurdersovereenkomst met de rechtspersoon – en roept diverse vragen op. Ik ga daar in mijn proefschrift vanuit een rechtswetenschappelijke, en voor zover nuttig, rechtsvergelijkende hoek op in, en doe, waar relevant, tevens suggesties voor de praktische toepassing van de normering. Hierbij wordt vertrokken van de centrale onderzoekvraag: “Wat is de precieze draagwijdte van de normering rond de feitelijke bestuurder in het WVV en heeft de wetgever er goed aan gedaan om die normering in het WVV op te nemen?”. Specifieke vragen die in mijn proefschrift aan bod komen, naast de fundamentele vraag wanneer iemand precies een feitelijke bestuurder is, zijn o.m.: Voor welke fouten kan een feitelijke bestuurder krachtens het WVV aansprakelijk worden gesteld? Worden eigenlijk wel alle feitelijke bestuurders geviseerd? Wat is de aard van de aansprakelijkheid van de feitelijke bestuurder (is zij hoofdelijk?, is zij (on)beperkt?)? Wie is bevoegd om een aansprakelijkheidsvordering tegen een feitelijke bestuurder in te stellen? Sorteren WVV-bepalingen waarvan een bestuurder of het bestuursorgaan de geadresseerden zijn, ook effecten voor de feitelijke bestuurder? Enzovoort.

Ik zou u in deze blogpost door mijn voornaamste bevindingen en aanbevelingen de lege ferenda kunnen gidsen, maar maak liever van de gelegenheid gebruik om even terug te komen op een bijzonder interessante vraag die aan bod kwam tijdens de publieke verdediging van mijn proefschrift en dat is de vraag of men in feitelijk bestuur in bepaalde gevallen niet gewoon een vorm van veinzing zou kunnen zien.

Continue reading “De feitelijke bestuurder en het WVV”

Uitkeringen in moedervennootschappen: een apart verhaal

Een post door gastblogger Dr. Louis De Meulemeester (UGent)

“De mate waarin de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening van elkaar afwijken, en de invloed daarvan op de vermogensbescherming, is tot op heden een blinde vlek gebleven in de juridische literatuur”

Dr. Louis De Meulemeester

In vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid houden uitkeringen aan de aandeelhouders (bijvoorbeeld de betaling van dividenden) steeds bijzondere risico’s in voor de vennootschapsschuldeisers. Door het verrichten van uitkeringen zal immers het vennootschapsvermogen, en dus ook het onderpand voor schuldeisers, afnemen.

Om een evenwicht te bereiken tussen de belangen van de aandeelhouders en de vennootschapsschuldeisers, voorziet het vennootschapsrecht van oudsher in regels om uitkeringen te omkaderen. Voor vennootschappen van het NV-type bepaalt de nettoactieftest (art. 7:212 WVV) het maximale toegelaten uitkeerbare bedrag. Deze test komt samengevat neer op een boekhoudkundige rekensom waarbij het eventuele positieve verschil tussen het nettoactief en het niet-uitkeerbare vermogen van de vennootschap mag worden uitgekeerd aan de aandeelhouders.

In de BV is deze test in principe eenvoudiger, omdat volgens de balanstest enkel een positief boekhoudkundig vermogen moet overblijven na het verrichten van uitkeringen (art. 5:142 WVV). Bijkomend moet het bestuursorgaan volgens de liquiditeitstest echter een beoordeling maken over de invloed van een geplande uitkering op de liquiditeitspositie van de vennootschap (art. 5:143 WVV).

Probleemstelling in moedervennootschappen

De effectiviteit van de nettoactieftest als beschermingsmechanisme voor schuldeisers wordt in de Europese literatuur steeds meer bekritiseerd, in het bijzonder wegens de strikte band met de jaarrekening. Dit vormde dan ook een van de centrale drijfveren voor de Belgische wetgever bij de invoering van het WVV, waarbij de vermogensbescherming in de BV grondig werd aangepast.

Zoals verder uitvoerig zal blijken, krijgt de uitkeringsproblematiek (en de nettoactieftest in het bijzonder) een bijzondere dimensie in moedervennootschappen. De centrale nettoactieftest (resp. balanstest) wordt immers berekend op basis van de enkelvoudige jaarrekening van de moedervennootschap. Moedervennootschappen zijn in principe echter verplicht om ook een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. In de geconsolideerde jaarrekening wordt abstractie gemaakt van de juridische onderverdeling van de vennootschapsgroep waarvan de moedervennootschap aan het hoofd staat. In de geconsolideerde jaarrekening worden immers het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de gehele groep opgenomen alsof het om één enkele vennootschap gaat (art. 3:123 KB WVV).

In het algemeen wordt aangenomen dat de enkelvoudige jaarrekening van moedervennootschappen niet het meest volledige beeld verschaft omtrent de werkelijke bedrijfseconomische toestand van de moedervennootschap (en de groep als zodanig), maar dat doorgaans enkel de geconsolideerde cijfers daarover uitsluitsel kunnen geven.[1] Vanuit een ruimer perspectief is het daarom opmerkelijk dat aan deze groepsdimensie voorbij wordt gegaan, zeker gezien het feitelijke en economische belang van de geconsolideerde jaarrekening voor de buitenwereld (en voor de moedervennootschap en -bestuur).

De mate waarin de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening van elkaar afwijken, en de invloed daarvan op de vermogensbescherming, is tot op heden echter een blinde vlek gebleven in de juridische literatuur, niettegenstaande anekdotisch soms wordt gewag gemaakt van duidelijke discrepanties inzake de financiële situatie zoals die blijkt uit de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap.[2]

Continue reading “Uitkeringen in moedervennootschappen: een apart verhaal”

Webinar-reeks ‘WVV Vraagstukken’

In deze webinar-reeks van KMO Campus stellen 7 academici en experts scherp op 5 actuele vraagstukken uit het vennootschapsrecht die de praktijk bezig houden, en brengen zij een analyse van de praktijkervaringen en adders onder het gras.

In de jaargang 2023 komen de volgende nieuwe onderwerpen aan bod:

Zie hier voor meer info en om in te schrijven.

Corporate Sustainability Reporting Directive: nieuwe stap richting uitgebreidere duurzaamheidsverslaggeving in de EU

Een post door gastbloggers Joris De Wolf en Bert Antonissen (Eubelius)

Inleiding. De Raad van de Europese Unie heeft op 28 november 2022 de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) aangenomen. Hiermee is de laatste horde genomen richting meer gedetailleerde duurzaamheidsverslaggeving in de Europese Unie. Door de richtlijn zullen grote Europese ondernemingen, genoteerde Europese ondernemingen en bepaalde niet-Europese groepen in hun jaarverslag uitgebreid moeten rapporteren over duurzaamheidskwesties zoals milieurisico’s, sociale rechten, mensenrechten en governance.

De goedgekeurde tekst is hier raadpleegbaar.

Van NFRD naar CSRD. De Europese Commissie presenteerde in juli 2021 haar Green Deal, een pakket aan maatregelen dat Europa tegen 2050 klimaatneutraal moet maken. In dit kader werd ook een actieplan “Sustainable Finance” opgesteld, dat erop gericht is financiële stromen te kanaliseren naar duurzame investeringen met een minimale impact op klimaat en milieu. Om dit doel te bereiken, is het volgens de Europese Commissie noodzakelijk dat ondernemingen relevante, vergelijkbare en betrouwbare informatie over hun ESG-beleid ter beschikking stellen aan beleggers, kredietverstrekkers, NGO’s en andere belanghebbenden.

Continue reading “Corporate Sustainability Reporting Directive: nieuwe stap richting uitgebreidere duurzaamheidsverslaggeving in de EU”

Implementation of the UTP Directive – Third UTP Roundtable at KU Leuven

Leuven (Belgium) and online, 13 January 2023

The issue of unfair trading practices (‘UTPs’) between businesses in the agricultural and food supply chain has been on the European Union (‘EU’) policy agenda for a long time. On 17 April 2019, Directive (EU) 2019/633 on unfair trading practices in business-to-business relationships in the agricultural and food supply chain (‘UTP Directive’) was adopted. The UTP Directive aims to introduce a minimum standard of protection against UTPs across the EU by outlawing certain practices imposed by stronger buyers on small, medium and mid-range sized suppliers of agri-food products. The Directive also requires each Member State to designate an authority (either a new or an existing authority) which enforces the prohibitions.

Member States were required to transpose the Directive by 1 May 2021 and apply it as of 1 November 2021. Due to the minimum harmonisation approach chosen, Member States can provide for stricter rules than the Directive. Member States could, for example, choose to broaden the scope of application or to expand the list of prohibited UTPs. Accordingly, the regulatory regimes of EU Member States in the field of UTPs could diverge significantly.

As a follow-up to its First UTP Roundtable (15 June 2016) and its Second UTP Roundtable (21 June 2018), the Consumer Competition and Market research institute of KU Leuven is organizing its Third UTP Roundtable on 13 January 2023 with a view to critically assessing the national implementations of UTP Directive in all EU Member States and examine the similarities and differences of these regimes, based on a questionnaire-based evaluation of the current state of play in the field of UTPs.

Continue reading “Implementation of the UTP Directive – Third UTP Roundtable at KU Leuven”

Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden

Proefschrift UUtrecht in open access

Bedrijfsmatige milieucriminaliteit is een structureel probleem met ernstige gevolgen. Als zich in bedrijfscontext een milieuovertreding voordoet, wordt meestal alleen de rechtspersoon hiervoor aansprakelijk gesteld. Natuurlijke personen binnen de onderneming blijven dan buiten schot.

De rechtspersoon schrijft echter niet zijn eigen milieubeleid en verricht niet zelf milieubelastende activiteiten: de milieuovertredingen worden feitelijk begaan door mensen binnen het bedrijf. Uiteindelijk is het aan leidinggevende functionarissen om toezicht te houden op de naleving van milieuvoorschriften. Daarom kan het in de rede liggen om naast of in plaats van rechtspersonen ook leidinggevenden persoonlijk aansprakelijk te stellen voor milieuovertredingen.

Het proefschrift van dr. T.R. Bleeker, Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden, (Dissertatie Universiteit Utrecht, Kluwer 2021) [open access] gaat over de strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke mogelijkheden om een leidinggevende te sanctioneren voor een milieuovertreding in bedrijfscontext.

Continue reading “Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden”

The unfair terms prohibition in Article 5.52 of the new Civil Code and financial services in a B2B context: balancing fairness with legal certainty

A post by guest blogger Els Janssens (Linklaters)

The new Civil Code now contains a general prohibition on unfair terms in contracts. Before that, the B2B and B2C legislation had already introduced a similar prohibition, but financial services had been (partially) exempted. Such exemption for financial services, however, does not appear in the new Civil Code. This leaves the question as to what extent contracts on financial services (international corporate lending in particular) are now caught by the general prohibition on unfair terms in the new Civil Code.

This contribution looks into the arguments and attempts to create some clarity in a blurry picture.

Continue reading “The unfair terms prohibition in Article 5.52 of the new Civil Code and financial services in a B2B context: balancing fairness with legal certainty”

Wat is een bijkantoor?

CBN-advies 2022/14 en CBN-advies 2022/15

De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) heeft als wettelijke opdracht de regering en het parlement op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen en door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding. De CBN-adviezen zijn een door veel juristen miskende gezaghebbende bron van recht. Nochtans bevatten de adviezen vaak nuttige informatie die het boekhoudrecht in enge zin overstijgt.

Een voorbeeld daarvan is de recente update van twee adviezen met betrekking tot Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: CBN-advies 2022/14 ter actualisatie van CBN-advies 2019/02 over de publicatieplicht en het begrip ‘bijkantoor’ en CBN-advies 2022/15 ter actualisatie van CBN-advies 2019/02 over de eigen boekhoudkundige verplichtingen.

CBN-advies 2022/14 behandelt o.m. de vraag wat een bijkantoor van een buitenlandse vennootschap is. Een belangrijke vraag omdat dit de trigger is van heel wat Belgische verplichtingen en regels. De CBN vat de Belgische rechtspraak als volgt samen:

Continue reading “Wat is een bijkantoor?”

De continuïteitsbewakingsplicht van vennootschapsbestuurders

Een post door gastblogger Louis De Meulemeester (UGent)

De spectaculaire ineenstorting van cryptobeurs FTX domineert de laatste weken het cryptonieuws. Het handelsplatform waarop beleggers onder meer hun cryptomunten bewaarden, kampte met een ernstig liquiditeitstekort. Na een “bank run” die ontstond na enkele ophefmakende onthullingen over de precaire financiële toestand van FTX, werd uiteindelijk het faillissement aangevraagd (chapter 11-procedure). De ontstane ravage voor de potentieel meer dan een miljoen schuldeisers is enorm.

De FTX-saga doet op vele vlakken vragen rijzen, in het bijzonder naar de regulering van de cryptomarkt en de daarop actieve handelsplatformen. Naast vermoedens van frauduleuze verrichtingen, lijkt het faillissement echter een klassiek verhaal van ernstige tekortkomingen in de bedrijfsorganisatie en –processen die het faillissement minstens in de hand hebben gewerkt. Zo schrijft de nieuw aangestelde CEO van FTX, een ervaren financiële puinruimer (oa. van Enron), in niet mis te verstane bewoordingen het volgende: “Never in my career have I seen such a complete failure of corporate controls and such a complete absence of trustworthy financial information as occurred here.”[1]

Naar aanleiding hiervan zal ik in deze blogpost kort stilstaan bij de concrete organisatorische verplichtingen die naar Belgisch recht rusten op vennootschapsbestuurders, in het bijzonder inzake de bewaking van de continuïteit van de vennootschap.

Continue reading “De continuïteitsbewakingsplicht van vennootschapsbestuurders”

Public access to UBO registers across the EU ruled invalid

A post by Silvia Van Dyck, Nathalie Colin and Nikolaas Van Robbroeck (Freshfields Bruckhaus Deringer)

The principle of transparency does not justify the interference with the rights of privacy and protection of personal data resulting from the general public’s access to UBO information

The Court of Justice of the European Union (CJEU) this week ruled that the provision under EU legislation which requires that beneficial ownership information on EU companies and other legal entities is generally and publicly accessible violates privacy and data protection rights and is therefore invalid. This represents a significantly change to the transparency of company information and may have an immediate impact on the related registers across the EU. 

Continue reading “Public access to UBO registers across the EU ruled invalid”

Wat blijft er nog over van de coöperatie onder het WVV?

Een post door gastblogger Lieve Jacobs (Cera, dienstverlening coöperatief ondernemen)

CVBA’s vormen zich amper om naar de bepalingen van het WVV

Behoorlijk recent, sinds mei 2019, hebben we in België een rechtsvorm die exclusief is voorbehouden voor coöperatieve ondernemingen. Het is aan deze ondernemingen, de coöperaties, vandaag allicht actief onder de rechtsvorm CVBA, om zich voor 31 december 2023 om te vormen naar de CV. Doen ze dit niet, dan krijgen ze op 1 januari 2024 van rechtswege de rechtsvorm BV.

Volgens de Belgian Cooperative Monitor zijn er nog zo’n 11.000 CVBA’s en bijna 4.000 CVOA’s. Hiervan hebben er zich (tot 31 mei 2022) amper tien procent omgevormd naar een rechtsvorm uit het WVV.

De helft van deze omgevormde CVOA’s en bijna 80% van de omgevormde CVBA’s kiest voor de rechtsvorm van de BV. Dit was ook de bedoeling van de wetgever: de BV wordt de standaard rechtsvorm en de CV wordt voorbehouden voor coöperaties.

10% van de omgevormde CVBA’s kiest voor de CV en de overblijvende 10% kiest voor andere rechtsvormen: NV, CommV, VOF en VZW.

Continue readingWat blijft er nog over van de coöperatie onder het WVV?

%d bloggers like this: