Wat is een bijkantoor?

CBN-advies 2022/14 en CBN-advies 2022/15

De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) heeft als wettelijke opdracht de regering en het parlement op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen en door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding. De CBN-adviezen zijn een door veel juristen miskende gezaghebbende bron van recht. Nochtans bevatten de adviezen vaak nuttige informatie die het boekhoudrecht in enge zin overstijgt.

Een voorbeeld daarvan is de recente update van twee adviezen met betrekking tot Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: CBN-advies 2022/14 ter actualisatie van CBN-advies 2019/02 over de publicatieplicht en het begrip ‘bijkantoor’ en CBN-advies 2022/15 ter actualisatie van CBN-advies 2019/02 over de eigen boekhoudkundige verplichtingen.

CBN-advies 2022/14 behandelt o.m. de vraag wat een bijkantoor van een buitenlandse vennootschap is. Een belangrijke vraag omdat dit de trigger is van heel wat Belgische verplichtingen en regels. De CBN vat de Belgische rechtspraak als volgt samen:

Continue reading “Wat is een bijkantoor?”

Prix Coppens – oproep

In 2023 wordt de Prix Coppens opnieuw uitgereikt, ter waarde van 15.000 €. Deze prijs bekroont een doctoraatsproefschrift dat een originele bijdrage levert aan het vennootschapsrecht of aan een aan het vennootschapsrecht verwant thema.

Alle doctores in de rechtsgeleerdheid aan een Europese universiteit die niet meer dan 40 jaar oud zijn, komen voor de prijs in aanmerking.

U moet uw kandidatuur ten laatste op 15 december 2022 indienen. Zie hier voor alle relevante informatie.

Insolventierecht en mededingingsrecht: niet in isolatie

Ter gelegenheid van het huldeboek opgedragen aan prof. dr. Anne-Marie Van den Bossche, schreven Wim De Meester, Melissa Vanmeenen en ik een bijdrage over de raakvlakken tussen insolventie en mededinging (S. De Dier, W. De Meester en M. Vanmeenen, “Insolventierecht en mededingingsrecht : living apart, belonging together?”, in J. Blockx en G. Straetmans (eds.), Eerlijke en vrije mededinging: wijsheid is maat, Antwerpen, Intersentia, 2021, 113 e.v.). Het werd de neerslag van een vooral verkennende gedachtewisseling over de wijzen waarop beide rechtstakken elkaar beïnvloeden, inspireren en mogelijk versterken.

Op het eerste gezicht zijn ze elkaars tegenpolen. Mededingingsrecht legt de lat voor ondernemingen hoog in de zoektocht naar een optimale marktwerking. Insolventierecht focust op de financieel zwakke onderneming, ter bescherming van de schuldeisers én de (waarde van de) onderneming-schuldenaar.

Nochtans zijn ze noodzakelijke partners. Beide rechtsdomeinen beogen een optimale marktwerking door de bewegingsvrijheid van ondernemingen te beperken: het mededingingsrecht grijpt in in de relatie met andere ondernemingen, het insolventierecht in de relatie tussen de onderneming en haar vermogen.

Ik schreef die – onze – boodschap verder uit in het recentste editoriaal in TRV-RPS. U vindt dat editoriaal hier.

Net omdat het insolventierecht zelf ook grenzen stelt, is het belangrijk dat die grenzen niet te snel vervagen. In dat verband past een bedenking bij de tendens in de richting van buitengerechtelijke saneringsoplossingen. Op zich is het zeker niet verkeerd dat de wetgever blijft nadenken over hoe insolventieprocedures moderner en flexibeler kunnen worden gemaakt. De geleidelijke heroriëntering van het insolventierecht naar een flexibel saneringsinstrument gaat echter onvermijdelijk gepaard met een groter risico op opportunistisch gedrag. Dat is nog meer zo indien informele of buitengerechtelijke procedures worden uitgedokterd (bv. de Wet van 21 maart 2021 tot wijziging van Boek XX WER). Het is dan cruciaal dat de wetgever ook in maatregelen voorziet die een overdreven opportunisme afschrikken en aanpakken.


De continuïteitsbewakingsplicht van vennootschapsbestuurders

Een post door gastblogger Louis De Meulemeester (UGent)

De spectaculaire ineenstorting van cryptobeurs FTX domineert de laatste weken het cryptonieuws. Het handelsplatform waarop beleggers onder meer hun cryptomunten bewaarden, kampte met een ernstig liquiditeitstekort. Na een “bank run” die ontstond na enkele ophefmakende onthullingen over de precaire financiële toestand van FTX, werd uiteindelijk het faillissement aangevraagd (chapter 11-procedure). De ontstane ravage voor de potentieel meer dan een miljoen schuldeisers is enorm.

De FTX-saga doet op vele vlakken vragen rijzen, in het bijzonder naar de regulering van de cryptomarkt en de daarop actieve handelsplatformen. Naast vermoedens van frauduleuze verrichtingen, lijkt het faillissement echter een klassiek verhaal van ernstige tekortkomingen in de bedrijfsorganisatie en –processen die het faillissement minstens in de hand hebben gewerkt. Zo schrijft de nieuw aangestelde CEO van FTX, een ervaren financiële puinruimer (oa. van Enron), in niet mis te verstane bewoordingen het volgende: “Never in my career have I seen such a complete failure of corporate controls and such a complete absence of trustworthy financial information as occurred here.”[1]

Naar aanleiding hiervan zal ik in deze blogpost kort stilstaan bij de concrete organisatorische verplichtingen die naar Belgisch recht rusten op vennootschapsbestuurders, in het bijzonder inzake de bewaking van de continuïteit van de vennootschap.

Continue reading “De continuïteitsbewakingsplicht van vennootschapsbestuurders”

Public access to UBO registers across the EU ruled invalid

A post by Silvia Van Dyck, Nathalie Colin and Nikolaas Van Robbroeck (Freshfields Bruckhaus Deringer)

The principle of transparency does not justify the interference with the rights of privacy and protection of personal data resulting from the general public’s access to UBO information

The Court of Justice of the European Union (CJEU) this week ruled that the provision under EU legislation which requires that beneficial ownership information on EU companies and other legal entities is generally and publicly accessible violates privacy and data protection rights and is therefore invalid. This represents a significantly change to the transparency of company information and may have an immediate impact on the related registers across the EU. 

Continue reading “Public access to UBO registers across the EU ruled invalid”

Tertium datur: ‘andere organisaties zonder rechtspersoonlijkheid’ in het Ontwerp Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht

Het meest recente nummer van het TPR omvat een lijvig verslag van het rondetafelgesprek over de hervorming van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht gehouden op 25 februari 2022 te Leuven. De levendige parlando-stijl van het verslag maakt het zeker de moeite waard om er in te grasduinen.

Een thema dat werd besproken is de rechtspersoon in het privaatrecht en het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in het bijzonder. Het is zonder twijfel een grote verdienste van het ontwerp om ook de rechtspersoon expliciet in het buitencontracuteel aansprakelijkheidsrecht te betrekken. Ik zelf brak een lans om dit niet te beperken tot rechtspersonen (TPR 2022, p. 1162).

Commissielid Prof. Dr. Jeroen Delvoie erkende dat ook bij organisaties zonder rechtspersoonlijkheid aan rechtspersonen gelijkaardige toerekenings- en andere vragen stellen, maar dat dit ook via een interpretatie per analogie kan, zoals nu overigens gebeurt (TPR 2022, p. 1164-1165). Kamerlid Prof. Dr. Koen Geens sprak zijn voorkeur uit voor een expliciete verwijzing naar maatschappen en gelijkaardige organisaties (TPR 2022, p. 1166).

Hieronder licht ik toe waarom dit verkieslijk is en hoe dat – naar mijn mening met een zeer lichte penseelstreek – kan gebeuren.

Continue reading “Tertium datur: ‘andere organisaties zonder rechtspersoonlijkheid’ in het Ontwerp Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht”

Wat blijft er nog over van de coöperatie onder het WVV?

Een post door gastblogger Lieve Jacobs (Cera, dienstverlening coöperatief ondernemen)

CVBA’s vormen zich amper om naar de bepalingen van het WVV

Behoorlijk recent, sinds mei 2019, hebben we in België een rechtsvorm die exclusief is voorbehouden voor coöperatieve ondernemingen. Het is aan deze ondernemingen, de coöperaties, vandaag allicht actief onder de rechtsvorm CVBA, om zich voor 31 december 2023 om te vormen naar de CV. Doen ze dit niet, dan krijgen ze op 1 januari 2024 van rechtswege de rechtsvorm BV.

Volgens de Belgian Cooperative Monitor zijn er nog zo’n 11.000 CVBA’s en bijna 4.000 CVOA’s. Hiervan hebben er zich (tot 31 mei 2022) amper tien procent omgevormd naar een rechtsvorm uit het WVV.

De helft van deze omgevormde CVOA’s en bijna 80% van de omgevormde CVBA’s kiest voor de rechtsvorm van de BV. Dit was ook de bedoeling van de wetgever: de BV wordt de standaard rechtsvorm en de CV wordt voorbehouden voor coöperaties.

10% van de omgevormde CVBA’s kiest voor de CV en de overblijvende 10% kiest voor andere rechtsvormen: NV, CommV, VOF en VZW.

Continue readingWat blijft er nog over van de coöperatie onder het WVV?

SAVE THE DATE – Studieavond UA – Europees insolventierecht: opportuniteiten en uitdagingen

Naar goede gewoonte organiseren de masterstudenten van de grondige studie insolventierecht aan de Universiteit Antwerpen opnieuw een studieavond, onder begeleiding van prof. dr. Stijn De Dier en prof. dr. Melissa Vanmeenen.

Het thema van de (reeds) vijftiende editie van deze studieavond is opnieuw bijzonder actueel: “Europees insolventierecht: opportuniteiten en uitdagingen“.

De studieavond gaat door op woensdag 21 december 2022 om 19u (tot ong. 20u30), en dit in lokaal R001 (Stadscampus Antwerpen). Deelname is gratis en iedereen is welkom. Meer informatie volgt.

Het Grondwettelijk Hof en de bijzondere aansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout bij faillissement

Grondwettelijk Hof: arrest nr. 152/2022 van 17 november 2022

De aansprakelijkheidsgrond voor de kennelijke grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement bevond zich vroeger in het vennootschapsrecht voor de BVBA, CVBA en NV (art. 265, 409 en 530 W.Venn.) en thans in het insolventierecht voor alle rechtspersonen en vennootschappen (art. XX.225 WER – zie hier over de IPR-motivatie voor deze verplaatsing – zie hier een cassatie-arrest over de bewijslast bij de uitzondering).

Onder het WER geldt er een uitzondering op deze aansprakelijkheidsgrond voor alle ‘kleine ondernemingen’ (zoals gedefinieerd in art. XX.225 § 2 WER). Dit is een herneming van de uitzondering die gold in art. 265 en 409 W.Venn. voor de BVBA en de CVBA. Voor de NV was onder het regime van het W.Venn., anders dan vandaag, géén carve-out voor ‘kleine NV’s’. Het oude recht blijft relevant voor de beoordeling van gedragingen die gebeurden vóór Boek XX WER op 1 mei 2018 van toepassing werd.

In een arrest van vorige week 17 november 2022 diende het Grondwettelijk Hof zich uit te spreken over de vraag of oud art. 530 W.Venn. het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel schendt in zoverre het niet voorziet in een uitsluiting van aansprakelijkheid voor de bestuurders van gefailleerde ‘kleine’ NV’s, terwijl die uitsluiting wel ten goede komt aan de zaakvoerders of bestuurders van gefailleerde kleine BVBA’s en CVBA’s.

Continue reading “Het Grondwettelijk Hof en de bijzondere aansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout bij faillissement”

Bestuurdersaansprakelijkheid in het licht van ESG

Afgelopen vrijdag werd de derde editie van het boek Bestuur van vennootschappen (B. Tilleman en K. Dewaele m.m.v. Nicolas Van Damme) voorgesteld op een studienamiddag te Leuven. Meer dan ooit is dit hét standaardwerk over alles wat met het bestuursmandaat te maken heeft.

Zelf mocht ik 10 minuten spreken over bestuurdersaansprakelijkheid in het licht van ESG. Mijn slides zijn hier consulteerbaar.

De ideeën vervat in deze presentatie zullen worden uitgewerkt in een bijdrage die (als de peer review succesvol wordt doorstaan) zal worden gepubliceerd in het TRV/RPS.

Algemeen kan gesteld worden dat het aansprakelijkheidsrecht, samen met andere privaatrechtelijke rechtsfiguren, een belangrijke aanvulling is én blijft op de steeds gedetailleerdere regels waarmee ondernemingen en bestuurders rekening moeten houden.

Het foutconcept, begrepen in de zin van een schending van de algemene zorgvuldheidsnorm, bevat hierbij een zeer vruchtbare bodem om allerlei maatschappelijke opvattingen over duurzaamheid juridisch relevant te maken.

Er zijn echter ook hindernissen. Deze situeren zich essentieel op het niveau van de schade en het causaal verband. Toekomstige en onzekere schade, waarbij de band tussen schade en het schadeverwekkend feit onzeker/moeilijk bepaalbaar/speculatief is, komt in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Maar de invulling van rechtsbegrippen kan evolueren en het zou niet de eerste keer zijn dat het aansprakelijkheidsrecht door de rechtspraak in nieuwe richtingen wordt geduwd (bv. aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken – zie, L. Cornelis, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, p. 457, nr. 279). Ook de aangekondigde hervorming van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht is een belangrijk gegeven in dit verband.

Voorwaardelijke uittredingsrechten spoedig op komst in het Belgisch recht: “all that glitters is not gold”

Voorwaardelijke uittredingsrechten, ook wel appraisal remedies genoemd, komen in de Belgische rechtsleer meer en meer op de voorgrond als een mogelijk instrument van minderheidsbescherming in niet-genoteerde vennootschappen (zie bijvoorbeeld hier). Een voorwaardelijk uittredingsrecht houdt in dat minderheidsaandeelhouders die tegen een wettelijk gespecifieerde essentiële wijziging binnen de vennootschap stemmen (bijvoorbeeld een uitholling van het winstuitkeringsoogmerk of een grensoverschrijdende herstructurering) een uittredingsrecht krijgen. In ruil voor de uittreding krijgen ze een vergoeding voor hun aandelen.

Voorlopig kent het Belgische recht, in tegenstelling tot andere landen zoals Nederland en Duitsland, geen voorwaardelijke uittredingsrechten. Bij de omzetting van de Mobiliteitsrichtlijn zal de Belgische wetgever echter tegen 31 januari 2023 zo een uittredingsrecht effectief moeten invoeren voor minderheidsaandeelhouders die niet instemmen met een beslissing tot grensoverschrijdende herstructurering (grensoverschrijdende fusie, splitsing en omzetting).

Continue reading “Voorwaardelijke uittredingsrechten spoedig op komst in het Belgisch recht: “all that glitters is not gold””

Boedelschulden – Grondwettelijk Hof over de behandeling van fiscale schulden ontstaan tijdens een gerechtelijke reorganisatieprocedure in een navolgende vereffening of faillissement

Het Grondwettelijk Hof heeft zich op 10 november 2022 uitgesproken over de vraag naar de bestaanbaarheid van artikel XX.58, tweede lid WER met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het dezelfde behandeling voorbehoudt aan, enerzijds, de schuldeiser wiens schuldvordering contractueel van aard is en beantwoordt aan prestaties die ten aanzien van de onderneming zijn verricht, en anderzijds aan de Belgische Staat, die houder is van een vordering inzake btw of bedrijfsvoorheffing. Volgens het Hof is de keuze van de Belgische wetgever om de fiscale schulden ontstaan tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie overeenkomstig artikel XX.58, tweede lid WER als boedelschulden te beschouwen in een navolgende procedure van vereffening, faillissement of verdeling bij overdracht onder gerechtelijk gezag, niet onverenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Continue readingBoedelschulden – Grondwettelijk Hof over de behandeling van fiscale schulden ontstaan tijdens een gerechtelijke reorganisatieprocedure in een navolgende vereffening of faillissement

Insolventierisico voor schuldeisers in de vennootschapsgroep

Bestuurders moeten het eigen belang van de vennootschap als richtsnoer nemen. Dat geldt óók als die vennootschap deel uitmaakt van een groep. Het uitgangspunt blijft dat de leden van een vennootschapsgroep, gezien hun eigen rechtspersoonlijkheid, afzonderlijke winstcentra vormen: de groep gaat erop vooruit doordat elk van de delen erop vooruitgaat.[1]

De nadruk van het vennootschapsrecht op de juridische entiteit krijgt wel eens kritiek. Ontkent het immers niet de economische realiteit van het groepsverband, waarbij de groepsvennootschappen samen één grote onderneming vormen?

De doornen van de Rozenblum

Continue reading “Insolventierisico voor schuldeisers in de vennootschapsgroep”

%d bloggers like this: