Eén van de meest belangwekkende voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel tot implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn (zie voor een eerste analyse reeds de eerdere blogpost van Jasper Van Eetvelde) zijn de uittredingsrechten voor minderheidsaandeelhouders die niet instemmen met de grensoverschrijdende fusie, splitsing of omzetting. In een eerdere post besprak ik reeds enkele fundamentele bedenkingen bij uittredingsrechten voor minderheidsaandeelhouders. Deze post gaat op zijn beurt dieper in op de krachtlijnen van de voorgestelde uittredingsrechten in het wetsontwerp alsook op enkele procedurele aandachtspunten voor de minderheidsaandeelhouder (en diens adviseur) die er na implementatie gebruik van wenst te maken. Het is namelijk vooral de minderheidsaandeelhouder voor wie de vraag “should I stay or should I go” echt relevant is.
Continue reading “Uittredingsrechten bij implementatie Mobiliteitsrichtlijn: enkele aandachtspunten”Author: Olivier Roodhooft
Verlies van hoedanigheid en automatische uittreding in CV(BA): Cassatie bevestigt geldigheid
In een arrest van 2 december 2022 (zie hier) sprak het Hof van Cassatie zich expliciet uit over de automatische uittreding van een vennoot in een CVBA wegens verlies van hoedanigheid.
Het Hof oordeelde in het, overigens zeer beknopt, arrest dat de bepalingen omtrent de uittreding en uitsluiting van vennoten in een CVBA onder het W. Venn. niet in de weg staan aan een statutaire clausule die een automatische uittreding wegens verlies van hoedanigheid inschrijft.
Dit arrest is minder vanzelfsprekend dan het op het eerste zicht lijkt. De vraag stond onder het W.Venn. immers erg ter discussie in de rechtsleer. De geldigheid van zo’n statutaire clausule voor de CV werd voor het nieuwe vennootschapsrecht expliciet bevestigd in artikel 6:122 WVV. Het Hof hanteert dezelfde oplossing voor het oude recht.
Niettegenstaande de nieuwe duidelijke wetsbepaling, is de oude discussie voor het vigerend recht nog relevant. Daar bij komt dat zulke clausules nu ook kunnen worden ingeschreven in de statuten van een BV (art. 5:156,§2 WVV).
Continue reading “Verlies van hoedanigheid en automatische uittreding in CV(BA): Cassatie bevestigt geldigheid”Voorwaardelijke uittredingsrechten spoedig op komst in het Belgisch recht: “all that glitters is not gold”
Voorwaardelijke uittredingsrechten, ook wel appraisal remedies genoemd, komen in de Belgische rechtsleer meer en meer op de voorgrond als een mogelijk instrument van minderheidsbescherming in niet-genoteerde vennootschappen (zie bijvoorbeeld hier). Een voorwaardelijk uittredingsrecht houdt in dat minderheidsaandeelhouders die tegen een wettelijk gespecifieerde essentiële wijziging binnen de vennootschap stemmen (bijvoorbeeld een uitholling van het winstuitkeringsoogmerk of een grensoverschrijdende herstructurering) een uittredingsrecht krijgen. In ruil voor de uittreding krijgen ze een vergoeding voor hun aandelen.
Voorlopig kent het Belgische recht, in tegenstelling tot andere landen zoals Nederland en Duitsland, geen voorwaardelijke uittredingsrechten. Bij de omzetting van de Mobiliteitsrichtlijn zal de Belgische wetgever echter tegen 31 januari 2023 zo een uittredingsrecht effectief moeten invoeren voor minderheidsaandeelhouders die niet instemmen met een beslissing tot grensoverschrijdende herstructurering (grensoverschrijdende fusie, splitsing en omzetting).
Prijsbepaling bij geschillenregeling: verschuiving van peildatum als correctie op waardering van aandelen
Eén van de belangrijkste waarderingsuitgangspunten bij het bepalen van de prijs van de aandelen in het kader van de vennootschapsrechtelijke geschillenregeling is de peildatum. Vanaf dit referentiemoment draagt de uittredende of de uitgesloten aandeelhouder namelijk niet langer het economisch risico dat gekoppeld is aan de patrimoniale rechten die het aandeel vertegenwoordigt. Anders gesteld: de uittredende of uitgesloten aandeelhouder draagt niet langer het risico van een verarming van het vennootschapsvermogen maar kan ook niet langer genieten van de economische baten.
In het meest recente nummer van het TRV/RPS schreef ik een noot bij een arrest van het hof van beroep te Antwerpen (Antwerpen 7 januari 2021, TRV/RPS 2022, 196-200) waarin ik dieper inga op de peildatum, en in het bijzonder de implicaties van een verschuiving ervan.
Continue reading “Prijsbepaling bij geschillenregeling: verschuiving van peildatum als correctie op waardering van aandelen”Wiskunde voor gevorderden: aandachtspunten voor schade bij post-acquisitiegeschillen
De variaties op feiten die in de praktijk aanleiding geven tot post-acquisitiegeschillen zijn eindeloos. Zo kan worden gedacht aan niet-concurrentieverplichtingen, het opduiken van latente schulden, een verkeerde voorstelling van het vennootschapsvermogen in de referentiebala.ns, etc. Hoewel ze feitelijk verschillen, zijn al deze variaties gebaseerd op eenzelfde basisprincipe.
Een begin van analyse start namelijk vanuit het principe dat het voorwerp van de SPA de aandelen van de doelvennootschap zijn en dus niet de concrete vermogensbestanddelen van de vennootschap: het juridische en economische voorwerp van de overeenkomst is niet hetzelfde. De remedies uit het gemeen kooprecht (zoals vrijwaring voor uitwinning of de bescherming tegen verborgen gebreken) zijn dan ook onvoldoende aangezien deze enkel betrekking hebben op de aandelen zelf en niet de onderliggende vermogensbestanddelen van de vennootschap.
Nochtans zullen eventuele geschillen ná de overname tussen de koper en verkoper in het overgrote merendeel van de gevallen concrete vermogensbestanddelen van de doelvennootschap als voorwerp hebben. Zo zal de koper van de aandelen van de doelvennootschap die bijvoorbeeld plots geconfronteerd wordt met een verkoper die concurrerende activiteiten uitoefent, zich niet kunnen beroepen op de vrijwaring voor uitwinning aangezien de handelszaak een concreet vermogensbestanddeel van de vennootschap is. Uiteraard kent de contractuele praktijk verklaringen en waarborgen om aan deze problematiek tegemoet te komen. In vrijwel elke SPA zullen de partijen (en voornamelijk de koper) via deze clausules de brug proberen te slaan tussen het vennootschapsvermogen en de aandelen. De koper krijgt onder de overeenkomst op die manier een kapstok toegereikt om een schadevergoeding te vorderen wanneer er na de overname een lijk uit de kast valt.
Wat echter regelmatig uit het oog verloren wordt in dit type van overeenkomsten, is dat ook voor die schadevergoeding de nodige contractuele bepalingen dienen te worden opgenomen om remedies op basis van de verklaringen en waarborgen in een later geschil tanden te geven. Ook op het niveau van de schade heeft het verschil tussen het economische en juridische voorwerp van de overnameovereenkomst namelijk gevolgen. Bij gebrek aan aan contractuele bepalingen zien we in grote lijnen een drietal problemen:
Eén plus één is niet altijd twee : Hof van Cassatie over schadebegroting bij post-acquisitie geschillen
In een arrest van 4 december 2020 (C.19.0342.N) oordeelde het Hof van Cassatie over de schadebegroting van de persoonlijke schade in hoofde van de koper bij een post-acquisitie geschil. Het Hof bevestigt hierin dat het verschil tussen de werkelijke financiële situatie van de vennootschap enerzijds en een overschatting van deze financiële situatie in de referentiebalans anderzijds niet zomaar gelijk te stellen valt met de schade van de koper van de doelvennootschap. Continue reading “Eén plus één is niet altijd twee : Hof van Cassatie over schadebegroting bij post-acquisitie geschillen”
Verjaring bestuursaansprakelijkheid: wettelijke verankering van ‘fraus omnia corrumpit’ niet zo vanzelfsprekend
Art. 2:143, §1, vierde streepje t WVV
1. Art. 2:143, §1, vierde streepje van het WVV bevat volgende, op het eerste zicht vanzelfsprekende, verjaringstermijn:
“Alle rechtsvorderingen tegen leden van het bestuursorgaan, dagelijks bestuurders, commissarissen, vereffenaars, tegen de vaste vertegenwoordigers van rechtspersonen die één van de voornoemde functies bekleden, of tegen alle andere personen die ten aanzien van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad wegens verrichtingen in verband met hun taak, te rekenen vanaf die verrichtingen of, indien ze met opzet verborgen zijn gehouden, te rekenen vanaf de ontdekking ervan.”
Vertaald in verjaringsrechtelijke termen komt deze bepaling neer op het volgende: de vorderingen tegen leden van het bestuursorgaan (zowel bestuurders als dagelijkse bestuurders), de commissaris, vereffenaars en vaste vertegenwoordigers van rechtspersonen die deze functies uitoefenen verjaren na vijf jaar. Het principiële startpunt van deze verjaringstermijn is de verrichting die aanleiding geeft tot de vordering. Indien de verrichtingen die aanleiding hebben gegeven tot de vordering echter opzettelijk verborgen zijn gehouden, wordt de verjaringstermijn geschorst tot op het moment dat de verrichting ontdekt wordt. Dit is een wettelijke verankering van het algemeen rechtsbeginsel “fraus omnia corrumpit”.
2. Deze bepaling is minder vanzelfsprekend dan die op het eerste zicht lijkt. Continue reading “Verjaring bestuursaansprakelijkheid: wettelijke verankering van ‘fraus omnia corrumpit’ niet zo vanzelfsprekend”