Gerechtelijke reorganisatie en bestuurdersaansprakelijkheid: een gewaarschuwd bestuurder is er twee waard

Voor ondernemingen in moeilijkheden is een gerechtelijke reorganisatie vaak de laatste optie om een oplossing voor de financiële problemen te vinden. Het gebruik van deze procedure kan dan ook in vele omstandigheden als een daad van zorgvuldig bestuur beschouwd worden. Evenwel biedt deze procedure geen absolute bescherming tegen latere bestuurdersaansprakelijkheid. Deze regel werd op 16 november 2020 in herinnering gebracht door de Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Dendermonde.

De (boedel van de) failliete bestuurder van een failliete vennootschap wordt door de curatoren van de vennootschap aansprakelijk gesteld op basis van art. XX.227 WER (wrongful trading). Aan deze vordering ligt de vaststelling ten grondslag dat de bestuurder al geruime tijd diende te weten dat de vennootschap manifest verlieslatend en niet rendabel was.

Onmiddellijk voorafgaand aan het faillissement maakte de vennootschap het voorwerp uit van een gerechtelijke reorganisatie (die werd afgesloten met de homologatie van een reorganisatieplan). Put de bestuurder bescherming uit het feit dat de vennootschap een gerechtelijke reorgansatie heeft doorlopen voorafgaand aan het faillissement? De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief, in zeer didactische bewoordingen

Het aanvragen van een bescherming tegen zijn schuldeisers, door middel van een procedure gerechtelijke reorganisatie kan geen middel zijn om een onderneming die geen enkele overlevingskans heeft toch in het economisch verkeer te houden.

De rechtbank heeft bij het openen van de procedure gerechtelijke reorganisatie geen beoordelingsmogelijkheid in verband met de levensvatbaarheid van de onderneming en de kans op slagen van de reorganisatie. Het volstaat voor de rechtbank vast te stellen bij de opening van de procedure dat er nog een economische activiteit is.

Het vragen van bescherming tegen haar schuldeisers, door middel van een procedure gerechtelijke reorganisatie, mag geen middel zijn voor een onderneming, die geen enkele overlevingskans heeft, toch kunstmatig in het economisch verkeer te blijven.

De onderneming die de opening van een procedure gerechtelijke reorganisatie van de rechtbank bekwam dient zelf haar overlevingskansen en de kans op herstel in te schatten. Eens zij tot de conclusie komt of redelijkerwijze tot de conclusie dient te k0men dat geen herstel mogelijk is, zal zij indien de voorwaarden voor faillissement vervuld zijn de boeken dienen neer te leggen. Uit een beslissing van de rechtbank tot opening van de procedure gerechtelijke reorganisatie mag dus niet worden afgeleid dat er een kans op herstel is. Dit is ook het geval met betrekking tot een vonnis waarbij de rechtbank de toegestane opschorting verlengd. Niet altijd heeft de rechtbank voldoende inzicht in de herstelmogelijkheden van de onderneming, oak niet bij een verlenging.

Een onderneming die een gerechtelijke reorganisatie vraagt en rendabel is, zou normaal geen liquiditeitsproblemen mogen kennen. lmmers de schulden uit het verleden dienen niet betaald terwijl zij nag wel inkomsten kan verkrijgen uit activiteiten voor de opening van de procedure. Wanneer na de opening van de procedure schulden worden opgebouwd zoals hierboven onder de randnummers XX tot XX weergegeven, dan moet het voor ieder redelijk ondernemer duidelijk zijn dat de onderneming niet kan worden gered door middel van een collectief akkoord.

Het feit dat verweerder tot deze conclusie niet kwam, terwijl het normaal duidelijk moet zijn geweest voor elk redelijk bestuur, laat toe aan te nemen dat de procedure gerechtelijke reorganisatie middels collectief akkoord enkel werd aangewend om tijd te winnen en een onvermijdelijk faillissement af te wenden.

Het staat vast dat, reeds ruime tijd voor de opening van de procedure gerechtelijke reorganisatie, verweerder wist of behoorde te weten dat er kennelijk geen redelijk vooruitzicht was om de onderneming of haar activiteiten te behouden en een faillissement te vermijden. [XX] heeft nagelaten om te handelen als een normaal voorzichtig en zorgvuldig bestuurder geplaatst in dezelfde omstandigheden.

De sanctie is zwaar (gelet op het reeds tussengekomen faillissement van de bestuurder komt deze sanctie echter ten laste van de persoonlijke schuldeisers van de bestuurder): een veroordeling tot het volledige netto-passief van de vennootschap.

Uit dit vonnis kunnen belangrijke lessen worden getrokken. Veel bestuurders van vennootschappen (en hun adviseurs) beraden zich vandaag over de opportuniteit van een gerechtelijke reorganisatie. Wanneer echter bij voorbaat vaststaat dat een onderneming technisch failliet is en dat een periode van opschorting de put alleen maar zal vergroten, dan is het risico op bestuurdersaansprakelijkheid reëel. Hetzelfde geldt wanneer deze vaststelling gemaakt wordt tijdens de opschorting. Wie moedwillig blind is, riskeert later de rekening gepresenteerd te krijgen.

De onderneming was niet rendabel en de liquiditeitsproblemen waren reeds zowel voor als na de procedure gerechtelijke reorganisatie dermate groot dat iedereen diende te beseffen dat de onderneming afstevende op een faillissement. Alleen de zaakvoerder en zijn vaste vertegenwoordiger wilden dit niet zien.

Dit vonnis kan ook op een positieve manier bekeken worden, namelijk als aansporing om tijdig naar de gerechtelijke reorganisatie te grijpen, op een ogenblik dat een faillissement nog echt en aantoonbaar te vermijden valt. Tevens onderstreept dit vonnis het belang van een goede begroting (art. XX.41, 6° WER) bij aanvang van de gerechtelijke reorganisatie. Hoewel de wetgever hierbij niet uitdrukkelijk bepaalt dat inkomsten en uitgaven minstens gelijk moeten zijn, is dit vanuit aansprakelijkheidsoogpunt zeker aan te bevelen.

Besluit. De gerechtelijke reorganisatie staat ter beschikking van ondernemingen in moeilijkheden. Misbruik of onzorgvuldig gebruik van deze procedure kan bestuurders echter duur te staan komen.

Stakeholderism: een wolf in schapenvacht?

Een bijdrage door Simon Landuyt en Evariest Callens

Het vennootschapsrecht als mechanisme voor de creatie van maatschappelijke waarde

Het utilitarisme, dat het grootste geluk voor het grootste aantal (huidige en toekomstige) mensen vooropstelt, vormt de impliciete rechtvaardiging voor vele van onze rechtsregels. De afgelopen jaren hebben economisten, juristen en opiniemakers een bij wijlen pittig debat gevoerd over hoe het vennootschapsrecht aan dit utilitaristisch ideaal kan of moet bijdragen en zodoende de maximalisatie van het maatschappelijk welzijn kan bevorderen.

Bepaalde dwingende regels die vervat liggen in het vennootschapsrecht zijn vanuit utilitaristisch perspectief wellicht weinig controversieel. Veelal betreft het punctuele regels waarvan in brede kring wordt aangenomen dat de realisatie van het objectief een netto batig of neutraal effect zal hebben op het totale maatschappelijk welzijn. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan genderquota in raden van bestuur.[1]

Zoals verder in deze post beschreven, is de vraag of een meer generalistische (vennootschapsrechtelijke) herijking van het vennootschapsdoel kan bijdragen tot de maximalisatie van het Continue reading “Stakeholderism: een wolf in schapenvacht?”

De balans van twee jaar Boek XX WER voor not-for-profit organisaties

Sinds 1 mei 2018 kunnen vzw’s, ivzw’s en stichtingen het voorwerp worden van een procedure tot gerechtelijke reorganisatie of faillissement. Boek XX van het Wetboek van economisch recht (WER) breidde het personeel toepassingsgebied van insolventieprocedures uit naar een formeel ondernemingsbegrip. En dat laatste bleef niet zonder gevolg: tussen 1 mei 2018 en 1 mei 2020 gingen 437 vzw’s, 4 internationale vzw’s en 7 private stichtingen failliet.

In een recente bijdrage voor het Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht wordt twee jaar na de inwerkingtreding van Boek XX WER een empirische analyse gemaakt van de gevolgen van de nieuwe insolventieprocedures op rechtspersonen uit de not-for-profit sector.

Vijf vaststellingen

Het onderzoek leidt tot een aantal interessante vaststellingen:

Continue reading “De balans van twee jaar Boek XX WER voor not-for-profit organisaties”

Het vennootschapsbelang in de aanloop naar insolventie

Presentatie door Professor Sofie Cools (KU Leuven)

Krijgt het vennootschapsbelang een andere invulling in de aanloop naar insolventie? En in welke remedies krijgt dit vennootschapbelang concreet gestalte?

Deze actuele vraag werd besproken door Prof. Dr. Sofie Cools op de studiedag aan de KU Leuven op 15 oktober over Schuldeisers en Rechtspersonen. U kan haar presentatie hier (her)bekijken.

Meer info over de band tussen het vennootschapsbelang, het schuldeisersbelang en andere normen vindt u in het boek van dr. Gillis Lindemans over Schuldeiser en Rechtspersoon

De pauliana in het kader van de vennootschapsgroep

Presentatie door meester Arie Van Hoe

De pauliaanse vordering beschermt vennootschapsschuldeisers tegen opportunistisch gedrag van insiders. Het risico op dergelijk opportunistisch gedrag is acuut in de bijzondere context van de vennootschapsgroep, waarbij insiders de lakens uitdelen in verschillende groepsvennootschappen. De toepassing van de actio pauliana in het kader van de vennootschapsgroep werd onderzocht door Arie Van Hoe (UA, advocaat bij NautaDutilh) op de studiedag aan de KU Leuven op 15 oktober over Schuldeisers en Rechtspersonen. Hierbij staat de vraag centraal of de pauliaanse vordering de vennootschapsgroep slaat of zalft. U kan zijn presentatie hier (her)bekijken.

Meer info vindt u in het boek van dr. Gillis Lindemans over Schuldeiser en Rechtspersoon