De goedkeuring door aandeelhouders van de overdracht van significante activa: stand van zaken en een paar puntjes op de ‘i’ (deel 2)

Een blogpost door Stijn De Dier, Tom Vos en Marieke Wyckaert

In een eerdere blogpost bespraken wij reeds de goedkeuring in tweede lezing door de commissie voor Justitie van het wetsontwerp “houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen Ibis”. Zoals eerder besproken op deze blog (hierhier en hier) voert dit wetsontwerp (onder andere) een nieuw artikel 7:151/1 WVV in met de verplichte goedkeuring door de algemene vergadering voor de overdracht van significante activa door genoteerde vennootschappen.

In deze tweede blogpost (in een reeks van drie) bespreken we de amendementen die werden goedgekeurd door de commissie voor Justitite met betrekking tot de overdracht aan verbonden partijen, de overdracht door dochtervennootschappen, de overdracht aan dochtervennootschappen en de tegenwerpelijkheid aan derden.

Vooraf past opnieuw een disclosure: de auteurs van deze blogpost werden geraadpleegd  tijdens het wetgevend proces, weliswaar nadat het wetsontwerp reeds was ingediend[1]. Wij hebben een aantal opmerkingen van zowel beleidsmatige als technische aard gemaakt, binnen de grenzen van het gevraagde advies en rekening houdende met de wetmatigheden van een wetgevend proces. Het is en blijft uiteraard het prerogatief van de wetgever om te beslissen met welke opmerkingen hij rekening houdt en welke beleidskeuzes hij daarbij maakt.

Overdracht aan verbonden partijen

In tweede lezing werden een aantal amendementen aan de wetteksten goedgekeurd door de commissie voor Justitie. De eerste twee amendementen (nr. 68 en 69) stellen een wijziging voor van artikel 7:97 (monistisch bestuur) en artikel 7:116 (duaal bestuur) WVV: de procedure voor transacties met verbonden partijen wordt ook toepasselijk op “een voorstel tot overdracht van activa als bedoeld in artikel 7:151/1 die verband houdt met een partij die met die genoteerde vennootschap is verbonden”. De redenering hierachter is dat door de verschuiving van de bevoegdheid voor de overdracht van significante activa naar de algemene vergadering, het bestuursorgaan niet langer bevoegd is, waardoor de procedure voor transacties met verbonden in principe niet meer van toepassing zou zijn. Dit zou de bescherming van minderheidsaandeelhouders (die het wetsontwerp wil promoten) eerder doen afnemen. Het amendement lost dit probleem op door de procedure ook van toepassing te maken op het voorstel tot overdracht van activa – in lijn met wat nu reeds geldt voor het voorstel tot fusie, splitsing, inbreng in natura, … (zie een eerdere blogpost, die de inspiratiebron is voor het amendement).

De wetgever had van de gelegenheid gebruik kunnen maken om de procedure voor transacties met verbonden partijen toe te passen ook op de situatie geregeld in artikel 7:152 WVV, namelijk transacties die een aanzienlijke wijziging in de samenstelling van de activa of de passiva van de vennootschap tot gevolg hebben, nadat een openbaar bod is uitgebracht op de aandelen van de vennootschap, maar deed dat jammer genoeg niet. 

Overdracht door een dochtervennootschap

Een ander amendement (nr. 70) breidt de verplichting om goedkeuring van de algemene vergadering te bekomen uit naar overdrachten door een dochtervennootschap van de genoteerde vennootschap: De niet-genoteerde dochtervennootschappen van een genoteerde vennootschap kunnen zonder voorafgaand akkoord van de algemene vergadering van deze genoteerde vennootschap geen activa overdragen waarvan de waarde meer bedraagt dan drie vierden van de geconsolideerde activa van deze genoteerde vennootschap.”

Ook dit amendement vond inspiratie uit een eerdere blogpost. In de lijn van de ratio legis voor de nieuwe bevoegdheid van de algemene vergadering, zou zij ook toepassing moeten vinden als  de overdrager van de activa niet de genoteerde vennootschap is, maar haar dochtervennootschap: talloze genoteerde vennootschappen houden hun activa aan via een dochtervennootschap. Het amendement verduidelijkt dat de verplichte goedkeuring door de algemene vergadering ook dan geldt, en zoekt voor de formulering aansluiting bij de regel die nu reeds bestaat in artikel 7:97 en 7:116 WVV voor transacties met verbonden partijen. Dit amendement sluit een evidente ontsnappingsroute af.

Ook hier koos de wetgever er jammer genoeg niet voor om de regel door te trekken naar artikel 7:152 WVV, hoewel daar een gelijkaardige lacune bestaat. We hopen dat nog wordt rechtgezet in de toekomst.

Overdracht aan een dochtervennootschap

Hetzelfde amendement (nr. 70) voegt ook een uitzondering toe voor de overdracht van significante activa aan een dochtervennootschap. De ratio is dat legitieme intra-groepsherstructureringen niet onnodig zwaar moeten worden gemaakt: activa die verschuiven naar een 100% dochtervennootschap benadelen de aandeelhouders van de genoteerde vennootschap immers niet, economisch gezien. Een dergelijke regel maakt de voorgaande regel voor overdrachten dooreen dochtervennootschap des te noodzakelijker: anders zou de omzeiling door tussenplaatsing van een dochtervennootschap al te gemakkelijk zijn.

Het amendement voorziet ook in een “uitzondering op de uitzondering”: de verplichte goedkeuring door de algemene vergadering voor de overdracht van significante activa is immers niet van toepassing “wanneer de activa overgedragen worden aan een dochtervennootschap van de genoteerde vennootschap, behalve als de natuurlijke of rechtspersoon die de rechtstreekse of onrechtstreekse controle over de genoteerde vennootschap heeft, rechtstreeks of onrechtstreeks via andere natuurlijke of rechtspersonen dan de genoteerde vennootschap, een deelneming aanhoudt die minstens 25 % van het kapitaal van de betrokken dochtervennootschap vertegenwoordigt of die hem ingeval van winstuitkering door die dochtervennootschap recht geeft op minstens 25 % daarvan”. De uitzondering op de uitzondering vindt zijn inspiratie in artikel 7:97 en 7:116 WVV, waar een gelijkaardige regel bestaat voor de procedure voor transacties met verbonden partijen. De idee erachter is dat als een controlerende aandeelhouder van de genoteerde vennootschap een significant belang heeft in de dochtervennootschap, de controlerende aandeelhouder wel een conflicterend belang bij de overdracht van activa aan de dochtervennootschappen kan hebben, en dat minderheidsaandeelhouders dus wel bescherming verdienen via de verplichte goedkeuring van de algemene vergadering.

De “uitzondering op de uitzondering” is onderhevig aan dezelfde kritiek als de regel voor transacties met verbonden partijen: ook andere verbonden partijen dan een controlerende aandeelhouder kunnen een conflicterend belang hebben bij de overdracht, en de grens van 25% van het kapitaal van de dochtervennootschap is enigszins arbitrair (zie voor deze kritiek een recente bijdrage over transacties met verbonden partijen van één van de auteurs in het boek Tendensen Vennootschapsrecht, nr. 32, waar de volgende formulering voor de uitzondering op de uitzondering wordt voorgesteld: “de toepassing van deze procedure is niet vereist voor de beslissingen of verrichtingen die verband houden met een dochtervennootschap van een genoteerde vennootschap, behalve als een verbonden partij een betekenisvol rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensrechtelijk belang heeft dat strijdig is met het belang van de vennootschap en haar aandeelhouders”). Maar zolang er geen globale herziening van de regels over transacties met verbonden partijen komt, is het verdedigbaar dat dezelfde logica wordt wordt aangehouden 

Tegenwerpelijkheid aan derden

Een eerdere post wees op de vraag naar de gevolgen van het gebrek aan de goedkeuring van de algemene vergadering: is dat gebrek tegenwerpelijk aan de derde-wederpartij, of net niet? Op dit punt voegt amendement nr. 70 twee zaken toe.

Ten eerste moet het besluit van de algemene vergadering (om ¾ of meer van de activa over te dragen) worden neergelegd en bekendgemaakt overeenkomstig artikelen 2:8 en 2:14° WVV. Zodoende kunnen derden nagaan of de door het WVV voorgeschreven goedkeuring is bekomen. Weliswaar moeten genoteerde vennootschappen belangrijke beslissingen zoals deze ook bekendmaken op hun website (artikel 41 KB 17 november 2014), maar dit is de gebruikelijke werkwijze in het WVV.

Ten tweede moet deze bekendmakingsverplichting niet worden gezien als een voldoende voorwaarde voor tegenwerpelijkheid aan derden. Integendeel: artikel 7:151/1 WVV krijgt een derde paragraaf, die luidt als volgt “Het ontbreken van de goedkeuring van de algemene vergadering van een overdracht als bedoeld in paragraaf 1 tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur niet aan”. Deze regel is quasi identiek aan artikel 2:107a, lid 2 Nederlands BW en laat geen twijfel bestaan over de derdenbescherming: de derde-wederpartij moet niet nagaan of de algemene vergadering de vereiste goedkeuring effectief heeft verleend. Bovendien leiden wij uit de plaats en de stellige formulering van de toegevoegde derde paragraaf af dat de derdenbescherming geldt ongeacht of het besluit van de algemene vergadering werd openbaar gemaakt of niet (vgl. artikel 7:93 § 2 WVV: “ook al is ze openbaar gemaakt” en 7:94 WVV: “bekendmaking van de statuten alleen is echter geen voldoende bewijs”). We nemen verder aan dat “het bestuur” ook doelt op situaties van vertegenwoordigingsbevoegdheid van één of meer bestuurders (bv. handtekeningsclausules).

De wetgever sluit daarmee aan bij het Prokurasysteem, dat derden beschermt tegen gebreken in de interne keuken van de vennootschap zonder dat derden het Staatsblad moeten uitpluizen. Dat lijkt ons ook de meest billijke uitkomst. De filosofie van de eerste richtlijn (die het Prokurasysteem aan de lidstaten oplegde) is dat de derde-wederpartij (het aantal handtekeningen) moet kunnen tellen, maar niet moet interpreteren. Anders gezegd: zodra een vertegenwoordigingsbevoegdheid marge laat voor interpretatie, verdient de derde-wederpartij bescherming. Welnu: voor de overdracht van significante activa kan de derde-wederpartij niet precies bepalen of de toestemming ten onrechte ontbreekt of niet, omwille van de look-back-periode. De derde kan immers niet (altijd) weten wat de teller van de breuk is, met name omdat ook transacties uit het verleden (kunnen) meetellen. In die hypothese is het onbillijk om het gebrek aan goedkeuring als wettelijke beperking zonder meer tegenwerpelijk te maken. Zoals gezegd is dat ook de oplossing in Nederland.

Er is ook een andere manier om tot dezelfde conclusie te komen: in het andere geval krijgt de overdragende vennootschap een kosteloze optie om onder de verrichting uit te geraken. De derde-wederpartij heeft die optie niet, of toch niet steeds: als de vennootschap alsnog gebonden wil zijn, zal zij de aandeelhouders de overdracht laten bekrachtigen. Net omdat de voorwaarden voor overdracht van significante activa een appreciatiemarge laten (gelet op de look-back) mag de onderzoekslast niet bij de derde-wederpartij liggen, maar bij de vennootschap. 

Overigens: het doel van de voorgestelde regel (bescherming van minderheidsaandeelhouders) is allerminst onverzoenbaar met derdenbescherming. Om aandeelhouders te beschermen volstaat het dat de vereiste goedkeuring enkel op het vennootschapsinterne vlak speelt. De aandeelhouder die vaststelt dat de goedkeuring ten onrechte niet werd gevraagd, kan zich dan bedienen van andere actiemiddelen om die wetsovertreding aan te kaarten, zoals nietigheid van besluiten of bestuurdersaansprakelijkheid (desgevallend via de minderheidsvordering).

Tot slot gaan we ervan uit dat, net als bij andere beperkingen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid, de derde niet meer beschermd wordt bij kwade trouw. Geheel in lijn met de filosofie van de eerste richtlijn moet kwade trouw wel restrictief worden geïnterpreteerd. Kennis van de onbevoegdheid is niet voldoende. Voor de niet-toerekening aan de vennootschap is vereist dat de vennootschap het bewijs levert dat de derde-wederpartij wist of behoorde te weten dat de vertegenwoordiger zijn vertegenwoordigingsmacht misbruikte, of nog dat de derde bewust meewerkte aan dat misbruik (zie reeds hier en hier).

Stijn De Dier

Tom Vos

Marieke Wyckaert


[1] De auteurs danken het kabinet van de minister van justitie, kamer- en commissielid Koen Geens en zijn parlementair medewerker, Lies Vanquatem, voor de constructieve samenwerking. 

One thought on “De goedkeuring door aandeelhouders van de overdracht van significante activa: stand van zaken en een paar puntjes op de ‘i’ (deel 2)”

Leave a comment