EU-US Comparative Perspectives on Sustainable Finance Law – 3 maart 2023 (Leuven/Yale) 

Sustainable (Finance) Law is een belangrijk onderwerp. Het Jan Ronse Instituut voor Vennootschaps- en Financieel Recht organiseert hierover een conferentie samen met de Yale Law & Business Society. De uitnodiging voor deze gratis conferentie, die vanop afstand te volgen is, wordt hieronder hernomen.

We are pleased to invite you to our conference on Comparative Perspectives on Sustainable Finance Law, jointly organized by the Yale Law & Business Society and the Jan Ronse Institute, on 3. March 2023.

Regulators on both sides of the Atlantic are reshaping the financial rulebook to support the transition towards a more sustainable economy. The conference offers a pioneering forum to compare sustainable finance regulations in force in the EU with the regulatory initiatives that are now proposed in the U.S. Identifying similarities or insurmountable differences between the EU and US approaches towards sustainable finance will shed light on which, if any, common transatlantic transformations of the financial system are to be expected.

The conference opens with a keynote speech by Professor Veerle Colaert, discussing the conflicts arising between sustainable finance and traditional objectives of financial regulation. The speech is followed by four legal expert panels, addressing the relationship between sustainability and investor protection, financial stability, monetary policy and corporate governance.  Jan Ronse institute members Arnaud Van Caenegem, Joeri De Smet, Pieterjan Heynen, Tom Vos and Marleen Och will present on the various panels.

The conference takes place on 3 March 2023 at Yale Law School.

Interested participants can view the programme and register for free via the following link: https://yaleconnect.yale.edu/YLBS/rsvp_boot?id=1958192.

A Zoom link for online participation will be sent to all registered participants.

We look forward to entering the discussion with you on this important topic.

Save the date: op donderdag 1 juni 2023 nieuwe editie van ‘disputatio’

Na een gesmaakte eerste editie vorig jaar, wil Corporate Finance Lab ook dit jaar een ‘disputatio’ organiseren: een scherp debat over actuele stellingen in de interessesfeer van de blog.

Het programma ligt nog niet vast. Zoals bij een huwelijk hebben datum en zaal prioriteit en kan daarna wel worden gezocht naar een echtgenoot. Dit biedt voor u als lezer ruimte om suggesties te doen over thema’s of stellingen. Dit kan via de comments hieronder of desnoods via een e-mail.

We kijken er naar uit!

Belgische wetgever geeft gevolg aan Europese UBO-rechtspraak: legitiem belang vereist voor toegang UBO-register

Een gastblog van Marie-Aude Deslandes, Sophie Deckers en Emilie Bogaerts

In een arrest van 22 november 2022 oordeelde het Hof van Justitie dat de toegankelijkheid tot de informatie over de uiteindelijke begunstigden in alle gevallen voor elk lid van de bevolking, zoals opgelegd door de Antiwitwasrichtlijn (2018/843), disproportioneel is (zie hierover deze post). Volgens het Hof vormt deze bepaling een ernstige inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens (art. 7 en 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). De UBO-gegevens kunnen immers door eenieder worden opgezocht, opgeslagen en verspreid, hetgeen zou kunnen leiden tot misbruiken. Ook al streeft de bepaling een doelstelling van algemeen belang na die een inmenging zou kunnen rechtvaardigen (m.n. antiwitwasbestrijding), het Hof meent dat voorliggende inmenging niet beperkt is tot het strikt noodzakelijke en niet evenredig is met het nagestreefde doel.

De Belgische wetgever heeft de bepalingen van de Belgische Antiwitwaswetgeving, op grond waarvan elk lid van de bevolking het UBO-register kon raadplegen, aangepast. Op 17 februari 2023 verscheen de Wet tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (hierna de “Wijzigingswet“) in het Belgisch Staatsblad. Voortaan zal een natuurlijke persoon of rechtspersoon die toegang wenst tot de gegevens in het UBO-register, hiervoor een legitiem belang moeten aantonen.

Wat moet worden verstaan onder een legitiem belang, wordt verduidelijkt in een Koninklijk besluit (KB tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 2018 betreffende de werkingsmodaliteiten van het UBO-register), eveneens op 17 februari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het legitiem belang moet in elk geval kaderen in de voorkoming van het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en verbonden onderliggende activiteiten, zoals gedefinieerd in de Antiwitwaswet (hierna “Antiwitwasbestrijding“). Het KB verduidelijkt dat de aanvrager over een legitiem belang beschikt, indien hij aan één van volgende voorwaarden voldoet: 

  • de aanvrager heeft een doel of voert op duurzame en effectieve wijze activiteiten uit in verband met Antiwitwasbestrijding;
  • de aanvrager treedt op in rechte in het kader van het doel of activiteiten in verband met Antiwitwasbestrijding, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel of die activiteiten; of
  • de aanvrager zal een economische relatie aangaan of verrichtingen uitvoeren met een informatieplichtige en de aanvrager is betrokken in activiteiten die kaderen in Antiwitwasbestrijding

 Het kan gaan om bv. onderzoeksjournalisten of NGO’s die betrokken zijn bij Antiwitwasbestrijding.

In praktijk wordt de toegang dus grotendeels afgeschermd voor het grote publiek. Natuurlijke personen en rechtspersonen die niet betrokken zijn bij Antiwitwasbestrijding, hebben geen toegang. Een groot deel van de actoren die wel betrokken zijn bij Antiwitwasbestrijding (bv. omdat zij hiertoe wettelijk verplicht zijn) hadden reeds toegang tot het register, m.n. als bevoegde autoriteiten of onderworpen entiteiten.

Marie-Aude Deslandes, Sophie Deckers en Emilie Bogaerts

Advocaten bij Schoups

‘Une trop rude épreuve’: het beperkte toepassingsgebied van art. 1.8 § 6 BW

Art. 1.8 § 6 van het nieuw BW bevat een ‘belangenconflictenregeling van gemeen recht’:

“Wie voor rekening van een ander rechtshandelingen moet verrichten, mag niet optreden als tegenpartij van die andere noch in geval van een belangenconflict. Een dergelijke rechtshandeling is nietig, tenzij de vertegenwoordigde hiermee uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd.”

De wetgever heeft hiermee uitdrukkelijk niet willen innoveren, doch slechts rechtspraak van het Hof van Cassatie willen codificeren (Verantwoording Amendement 9 van Geens c.s., Parl. St. 2021-22, nr 55-1805/03, p. 13):

“De nieuwe § 6 bevestigt de regel dat een vertegenwoordiger in die hoedanigheid niet mag optreden wanneer hij een strijdig belang heeft met de vertegenwoordigde. Deze regel werd bevestigd door het Hof van Cassatie en als algemeen rechtsbeginsel erkend (Cass. 18 maart 2004, C.02 0249.N)
en is terug te vinden in buitenlandse wetboeken en modellen (bv. art. II-6:109 DCFR).”

Het voornoemde arrest van het Hof van Cassatie (zie ook eerder in gelijkaardige zin Cass. 7 december 1978, AC 1978, 409) stelt:

“Overwegende dat het een algemeen rechtsbeginsel is dat degene die voor rekening van een ander rechtshandelingen moet stellen, daarbij niet mag optreden als tegenpartij van die andere; dat dergelijke handeling uit haar aard nietig is; Dat daaruit volgt dat een lasthebber in de uitvoering van zijn mandaat niet mag optreden als tegenpartij van zijn lastgever ter zake van de te verrichten rechtshandeling;”

Meteen valt een verschilpunt op: waar het cassatie-arrest enkel spreekt over de hypothese dat de vertegenwoordiger ook tegenpartij is bij de vertegenwoordigingshandeling, omvat de nieuwe wetsbepaling ook de hypothese dat de vertegenwoordiger ook een strijdig belang heeft met de vertegenwoordigde.

Het is wellicht deze laatste toevoeging die bij sommigen voor ongerustheid zorgt. Het roept immers de vraag op wat deze ‘belangenconflictenregeling van het BW’ toevoegt aan de belangenconflictenregeling toe die het WVV, voor bepaalde organisatievormen, voor bepaalde hypotheses oplegt. De wetgever zelf zag de mogelijke interferentie wel, maar de toelichting bij hoger geciteerd amendement laat wel de mogelijkheid open dat het BW iets toevoegt aan de verplichtingen van de regeling van het BW: “Deze bepaling
doet geen afbreuk aan bijzondere regels zoals in het vennootschapsrecht
of het publiekrecht.

Continue reading “‘Une trop rude épreuve’: het beperkte toepassingsgebied van art. 1.8 § 6 BW”

IEAF Call for Papers: The Perpetual Renewal of European Insolvency Law

The INSOL Europe Academic Forum (IEAF) is inviting submission for its 19th annual conference, taking place from Wednesday 11 – Thursday 12 October 2023 in Amsterdam (the Netherlands). Expressions of interest are invited for the delivery of research papers within the overall theme of the academic conference: “The Perpetual Renewal of European Insolvency Law”.

The conference is intended to focus on, inter alia, the following overall topics:

Continue reading “IEAF Call for Papers: The Perpetual Renewal of European Insolvency Law”

The Profit Motive: In Defense of Shareholder Value Maximization

A guest post by Professor S. Bainbridge (UCLA)

What is the purpose of a corporation? Is it, as Nobel Economics laureate Milton Friedman famously claimed, “to increase its profits”?[1] Or is it, as the Business Roundtable—a group of approximately 200 mostly USA corporate CEOs— claimed in 2019, “generating good jobs, a strong and sustainable economy, innovation, a healthy environment and economic opportunity for all.”[2]

In the academic sphere, the weight of scholarly opinion has tilted substantially towards stakeholder capitalism in recent years.[3] The late law professor Lynn Stout dismissed shareholder value maximization as a mere myth, albeit a powerful one she claimed “causes companies to indulge in reckless, sociopathic, and socially irresponsible behaviors.”[4] Canadian law professor Joel Bakan went even further by condemning the business corporation itself as a “pathological institution” whose relentless pursuit of profit has psychopathic attributes.[5] In making such arguments, they reflect a widely shared narrative that “corporations are powerful, evil, malevolent, bad-actors intent on profit-making at the expense of the health, safety, and well-being of individuals.”[6]

Continue reading “The Profit Motive: In Defense of Shareholder Value Maximization”

De feitelijke bestuurder en het WVV

“Bij feitelijk bestuur komen we er gewoonweg niet met de algemene civielrechtelijke principes van veinzing.”

– Dr. Alexander Snyers

In mijn proefschrift heb ik de normering rond de zogeheten “feitelijke bestuurder” die in 2019 werd geïntroduceerd in het WVV op een omstandige wijze onderzocht. De aanleiding hiertoe vormden enerzijds de vaststelling dat deze normering in het verleden niet bestond en tal van nieuwe vragen oproept en anderzijds de vaststelling dat er in de Belgische rechtsleer nog geen diepgaande en omvattende analyse werd gemaakt van wat feitelijk bestuur precies inhoudt en hoe er in de context van het vennootschaps- en verenigingsrecht op het vlak van normering mee dient te worden omgegaan.

Onze wetgever heeft er in de context van een nieuw regime inzake bestuurdersaansprakelijkheid in het WVV voor geopteerd om niet enkel formeel benoemde leden van een bestuursorgaan in het vizier te nemen, maar ook zogenaamde feitelijke bestuurders (in de wettekst (art. 2:56, lid 1 WVV) omschreven als “alle andere personen die ten aanzien van de rechtspersoon werkelijke bestuursbevoegdheid hebben of hebben gehad”). Deze ingreep ligt conceptueel niet voor de hand – een feitelijke bestuurder heeft in tegenstelling tot een formeel benoemde bestuurder in de regel bv. geen bestuurdersovereenkomst met de rechtspersoon – en roept diverse vragen op. Ik ga daar in mijn proefschrift vanuit een rechtswetenschappelijke, en voor zover nuttig, rechtsvergelijkende hoek op in, en doe, waar relevant, tevens suggesties voor de praktische toepassing van de normering. Hierbij wordt vertrokken van de centrale onderzoekvraag: “Wat is de precieze draagwijdte van de normering rond de feitelijke bestuurder in het WVV en heeft de wetgever er goed aan gedaan om die normering in het WVV op te nemen?”. Specifieke vragen die in mijn proefschrift aan bod komen, naast de fundamentele vraag wanneer iemand precies een feitelijke bestuurder is, zijn o.m.: Voor welke fouten kan een feitelijke bestuurder krachtens het WVV aansprakelijk worden gesteld? Worden eigenlijk wel alle feitelijke bestuurders geviseerd? Wat is de aard van de aansprakelijkheid van de feitelijke bestuurder (is zij hoofdelijk?, is zij (on)beperkt?)? Wie is bevoegd om een aansprakelijkheidsvordering tegen een feitelijke bestuurder in te stellen? Sorteren WVV-bepalingen waarvan een bestuurder of het bestuursorgaan de geadresseerden zijn, ook effecten voor de feitelijke bestuurder? Enzovoort.

Ik zou u in deze blogpost door mijn voornaamste bevindingen en aanbevelingen de lege ferenda kunnen gidsen, maar maak liever van de gelegenheid gebruik om even terug te komen op een bijzonder interessante vraag die aan bod kwam tijdens de publieke verdediging van mijn proefschrift en dat is de vraag of men in feitelijk bestuur in bepaalde gevallen niet gewoon een vorm van veinzing zou kunnen zien.

Continue reading “De feitelijke bestuurder en het WVV”