‘Une trop rude épreuve’: het beperkte toepassingsgebied van art. 1.8 § 6 BW

Art. 1.8 § 6 van het nieuw BW bevat een ‘belangenconflictenregeling van gemeen recht’:

“Wie voor rekening van een ander rechtshandelingen moet verrichten, mag niet optreden als tegenpartij van die andere noch in geval van een belangenconflict. Een dergelijke rechtshandeling is nietig, tenzij de vertegenwoordigde hiermee uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd.”

De wetgever heeft hiermee uitdrukkelijk niet willen innoveren, doch slechts rechtspraak van het Hof van Cassatie willen codificeren (Verantwoording Amendement 9 van Geens c.s., Parl. St. 2021-22, nr 55-1805/03, p. 13):

“De nieuwe § 6 bevestigt de regel dat een vertegenwoordiger in die hoedanigheid niet mag optreden wanneer hij een strijdig belang heeft met de vertegenwoordigde. Deze regel werd bevestigd door het Hof van Cassatie en als algemeen rechtsbeginsel erkend (Cass. 18 maart 2004, C.02 0249.N)
en is terug te vinden in buitenlandse wetboeken en modellen (bv. art. II-6:109 DCFR).”

Het voornoemde arrest van het Hof van Cassatie (zie ook eerder in gelijkaardige zin Cass. 7 december 1978, AC 1978, 409) stelt:

“Overwegende dat het een algemeen rechtsbeginsel is dat degene die voor rekening van een ander rechtshandelingen moet stellen, daarbij niet mag optreden als tegenpartij van die andere; dat dergelijke handeling uit haar aard nietig is; Dat daaruit volgt dat een lasthebber in de uitvoering van zijn mandaat niet mag optreden als tegenpartij van zijn lastgever ter zake van de te verrichten rechtshandeling;”

Meteen valt een verschilpunt op: waar het cassatie-arrest enkel spreekt over de hypothese dat de vertegenwoordiger ook tegenpartij is bij de vertegenwoordigingshandeling, omvat de nieuwe wetsbepaling ook de hypothese dat de vertegenwoordiger ook een strijdig belang heeft met de vertegenwoordigde.

Het is wellicht deze laatste toevoeging die bij sommigen voor ongerustheid zorgt. Het roept immers de vraag op wat deze ‘belangenconflictenregeling van het BW’ toevoegt aan de belangenconflictenregeling toe die het WVV, voor bepaalde organisatievormen, voor bepaalde hypotheses oplegt. De wetgever zelf zag de mogelijke interferentie wel, maar de toelichting bij hoger geciteerd amendement laat wel de mogelijkheid open dat het BW iets toevoegt aan de verplichtingen van de regeling van het BW: “Deze bepaling
doet geen afbreuk aan bijzondere regels zoals in het vennootschapsrecht
of het publiekrecht.

Continue reading “‘Une trop rude épreuve’: het beperkte toepassingsgebied van art. 1.8 § 6 BW”

Zinloos geweld? Over gemeen vennootschapsrecht en lastgeving in het WVV

Een post door gastblogger Jeroen Delvoie (VUB)

Vooraf

Xavier Dieux was de eerste name partner van het kantoor waar ik in 2000 als jonge snaak begon: Dieux Geens Cornelis. Al tijdens mijn studies was ik geïntrigeerd door de naam waarnaar ik zo vaak moest verwijzen in de voetnoten van een licentiaatswerk vennootschapsrecht: DIEUX, X., volgens de toenmalige V&A-regels. Decaan aan de ULB nog wel…Nadien, als startend advocaat, gaf het toch altijd een speciaal gevoel als je hem in de gang tegenkwam. Om maar te zeggen dat ik zeer blij was een dikke 20 jaar later te mogen meeschrijven aan het Liber Amicorum Xavier Dieux, dat hem gisteren feestelijk werd overhandigd. Geheel in de traditie van het vrij onderzoek als stichtend beginsel sinds 1834 van ons beider alma mater, bevat mijn bijdrage een kritische reflectie over een van zijn standpunten, of althans over de manier waarop dit in het WVV werd vertaald. In deze blogpost vat ik mijn voornaamste bevindingen samen.

Exit gemeen vennootschapsrecht in het WVV

Het gaat meer bepaald om de “speciale militaire operatie” van het WVV tegen het gemeen vennootschapsrecht, en meer bepaald tegen de lastgeving als een van de doelwitten. Het leidt immers weinig twijfel dat Xavier Dieux, indien misschien niet de generaal, dan toch minstens de huisideoloog van deze operatie was. Gelijkenissen met bestaande gebeurtenissen zijn uiteraard zuiver toeval, maar toegespitst op de lastgeving was de initiële aanval nogal chaotisch, en volgde een poging tot hergroepering via de “reparatiewet”[1] . Op basis van artikel 2:51 WVV is een bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling  van de hem opgedragen taak. In het Frans luidde dit in 2019 echter : “de la bonne exécution du mandat qu’il a reçu”. Dit werd “gerepareerd” tot: “de la bonne exécution de la mission qui lui a été confiée”. Volgens de toelichting van het Kamerlid dat het wetsvoorstel indiende, is dat omdat het betuursmandaat geen lastgeving is.[2]

Kijk, dit vind ik nu echt niet ernstig.

Continue reading “Zinloos geweld? Over gemeen vennootschapsrecht en lastgeving in het WVV”