De curator en de fiscale attesten

V. Verlaeckt, “Stalken van de curator voor fiscale attesten heeft geen nut”,  Juristenkrant 2020-21, nr. 414, 11

In de laatste editie van Juristenkrant roept mr. Verlaeckt schuldeisers op om hun “fiscaal-attest-queeste” te staken (V. VERLAECKT , “Stalken van de curator voor fiscale attesten heeft geen nut”,  Juristenkrant 2020-21, nr. 414, 11.).

Een fiscaal attest wordt gevraagd door schuldeisers in een faillissement om hun vorderingen op gefailleerde “af te boeken”. De schuldeiser beoogt met dit fiscaal attest zijn vordering op de gefailleerde als beroepsverlies te kunnen aftrekken van zijn belastbaar resultaat of de geboekte waardevermindering fiscaal vrij te stellen.

Verlaeckt stelt dat een curator niet wettelijk verplicht is tot het afleveren van dergelijke attesten en deze praktijk zelfs onnodige risico’s inhoudt: Continue reading “De curator en de fiscale attesten”

‘Schuldeiser & Rechtspersoon’: studiemiddag via livestream op 15 okt 2020

De kapitaalbescherming werd voor de BV afgeschaft. Het toepasselijk vennootschapsrecht kan vrij worden gekozen. Bestuursaansprakelijkheid is beperkt tot een maximumbedrag. Is na de flexibilisering van het vennootschapsrecht de vennootschapsschuldeiser onder het WVV nog voldoende beschermd?

Experten behandelen onder voorzitterschap van Prof. Dr. Eric Dirix op een studiemiddag te Leuven op 15 oktober 2020 de interactie tussen de nieuwe regels in het vennootschaps- en verenigingsrecht en bescherming uit het insolventierecht. Hieronder worden de verschillende presentaties kort samengevat. Rode draad doorheen deze presentaties is het proefschrift Schuldeiser & Rechtspersoon (Intersentia, 2020) van dr. Gillis Lindemans.

Erkenningen bij OVB (4u), IGO (3.5 u), IBJ, Nationale Kamer van Notarissen (4u)

De inschrijvingsprijs van EUR 175 omvat het boek Schuldeiser & Rechtspersoon, dat op de studiemiddag zelf wordt overhandigd. De documentatie wordt digitaal ter beschikking gesteld aan deelnemers.

Inschrijven kan via deze link. Wie ingeschreven was voor de afgelaste studiemiddag in maart hoeft verder niets meer te doen.

Programma

13u30  |  Onthaal

13u50  |  Verwelkoming door de voorzitter  |  prof. dr. Eric Dirix


14u00  |  Waarom schuldeisersbescherming nijpender is bij rechtspersonen dan bij natuurlijke personen  |  prof. dr. Joeri Vananroye

Rechtspersonen zijn risicovol voor schuldeisers. Controlerende insiders (aandeelhouders of leden, bestuurders enz.) kunnen goederen en schulden opportunistisch verschuiven van het vermogen van de rechtspersoon onder hun controle naar hun privévermogen, en omgekeerd. Op die manier kunnen insiders de schuldeisers van de rechtspersoon benadelen zonder daardoor zelf geschaad te worden (en zelfs in hun eigen voordeel).


14u20  |  De actio pauliana als onderschatte remedie voor schuldeisers van rechtspersonen  |  dr. Gillis Lindemans

De actio pauliana is een krachtige remedie waarmee schuldeisers van vennootschappen, en bij uitbreiding van zowat elke entiteit met een afgescheiden vermogen, hun verhaalspositie kunnen veiligstellen. Zo kan de pauliana schuldeisers beschermen tegen excessieve uitkeringen, benadelende fusies en splitsingen, onrechtmatige financiering enz.


14u50  |  Bestuursaansprakelijkheid bij nakende insolventie  |  prof. dr. Marieke Wyckaert

Het aansprakelijkheidsrisico voor bestuurders wordt des te nijpender in de schemerzone voor insolventie. De kans neemt dan immers aanzienlijk toe dat schuldeisers (of een faillissementscurator namens hen) de bestuurders persoonlijk verantwoordelijk zullen stellen voor het ontstane tekort. In hoeverre moeten bestuurders werkelijk aansprakelijkheid vrezen voor bv. wrongful trading, onrechtmatige selectieve betaling of kennelijk grove fout?


15u20  |  Het vennootschapsbelang in de aanloop van insolventie  |  prof. dr. Sofie Cools

In de aanloop van insolventie verschuift het economische risico in de vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid van de aandeelhouders naar de schuldeisers. De aandeelhouders zijn eventueel hun inbreng kwijt, maar hebben verder niets meer te verliezen. De schuldeisers daarentegen zien hun kans op terugbetaling steeds kleiner worden. Deze presentatie onderzoekt hoe het vennootschapsbelang het gedrag van de verschillende belanghebbenden in de vennootschap reguleert bij nakende insolventie, en hoe die norm kan worden afgedwongen.


15u50  |  koffiepauze


16u20  |  Het belang van internationaal privaatrecht bij schuldeisersbescherming bij vennootschappen  |  dhr. Michiel Poesen

Het internationaal privaatrecht is het onderschatte sluitstuk van schuldeisersbescherming. Het zijn immers de IPR-regels die bepalen of schuldenaars dwingende regels kunnen “wegbedingen”, ten nadele van hun schuldeisers, door keuze voor een rechtstelsel dat die regel niet kent. Zo laat ons land sinds kort de insiders van de vennootschap volledig vrije keuze van het toepasselijke vennootschapsrecht. In welke mate beperken andere rechtsdomeinen, zoals het insolventierecht, de rechtskeuze ter bescherming van de schuldeisers?


16u45  |  Grenzen aan uitkeringen in het vennootschaps- en insolventierecht  |  prof. dr. Robbie Tas

Uitkeringen zijn in zekere zin intrinsiek controversieel: ze laten toe dat aandeelhouders, die nochtans achtergesteld zijn ten opzichte van de schuldeisers, toch al een vermogensvoordeel ontvangen zonder dat alle schulden van de vennootschap moeten zijn betaald. Welke grenzen stelt het nieuwe WVV daaraan? En hoe verhouden die beperkingen zich tot de remedies uit het insolventierecht?


17u15  |  De actio pauliana en de vennootschapsgroep: studie van tegenstellingen  |  mr. Arie Van Hoe

De actio pauliana beschermt schuldeisers van rechtspersonen tegen opportunistisch gedrag van insiders. Het risico op opportunistisch gedrag is nadrukkelijk aanwezig in de context van (grensoverschrijdende) vennootschapsgroepen. Immers, vennootschapsgroepen worden gekenmerkt door voortdurende vermogensverschuivingen, in de meest diverse vormen en gradaties. Wat betekent de pauliaanse vordering voor de vennootschapsgroep? Wat betekent de vennootschapsgroep voor de pauliaanse vordering?


17u40  |  Q&A en Paneldiscussie

18u20  |  Einde

Inschrijven kan via deze link.

Geen tweede zit voor koppige schuldenaren

Nadat een reorganisatieplan goedgekeurd is door de schuldeisers, moet het gehomologeerd worden door de insolventierechtbank. De homologatie kan slechts geweigerd worden bij niet-naleving van de pleegvormen of wegens schending van de openbare orde (art. XX.79, § 3 WER). Indien de rechtbank een probleem vaststelt, mag zij bij een met redenen omklede beslissing en vooraleer recht te doen, aan de schuldenaar toestaan een aangepast reorganisatieplan aan de schuldeisers voor te leggen (een derde zit is niet mogelijk).

Met een arrest van 18 september 2020 (C.20.0115.N/3) maakt het Hof van Cassatie duidelijk dat dit een mogelijkheid (en geen verplichting) betreft voor de insolventierechter. Omgekeerd is het een gunst (en geen recht) voor de schuldenaar.

Indien de insolventierechtbank of de rechter in hoger beroep de schuldenaar kan toelaten om een aangepast reorganisatieplan ter goedkeuring aan de schuldeisers voor te leggen, dan is deze hiertoe niet verplicht. Een dergelijke weigering kan verantwoord zijn door de gering geachte slaagkansen van een aangepast reorganisatieplan

Een schuldenaar die niet erkent dat er een probleem is met het oorspronkelijke plan en dan ook niet bereid blijkt het oorspronkelijke plan op concrete wijze aan te passen, behoeft geen tweede kans.

Verjaring bestuursaansprakelijkheid: wettelijke verankering van ‘fraus omnia corrumpit’ niet zo vanzelfsprekend

Art. 2:143, §1, vierde streepje t WVV

1. Art. 2:143, §1, vierde streepje van het WVV bevat volgende, op het eerste zicht vanzelfsprekende, verjaringstermijn:

“Alle rechtsvorderingen tegen leden van het bestuursorgaan, dagelijks bestuurders, commissarissen, vereffenaars, tegen de vaste vertegenwoordigers van rechtspersonen die één van de voornoemde functies bekleden, of tegen alle andere personen die ten aanzien van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad wegens verrichtingen in verband met hun taak, te rekenen vanaf die verrichtingen of, indien ze met opzet verborgen zijn gehouden, te rekenen vanaf de ontdekking ervan.”

Vertaald in verjaringsrechtelijke termen komt deze bepaling neer op het volgende: de vorderingen tegen leden van het bestuursorgaan (zowel bestuurders als dagelijkse bestuurders), de commissaris, vereffenaars en vaste vertegenwoordigers van rechtspersonen die deze functies uitoefenen verjaren na vijf jaar. Het principiële startpunt van deze verjaringstermijn is de verrichting die aanleiding geeft tot de vordering. Indien de verrichtingen die aanleiding hebben gegeven tot de vordering echter opzettelijk verborgen zijn gehouden, wordt de verjaringstermijn geschorst tot op het moment dat de verrichting ontdekt wordt. Dit is een wettelijke verankering van het algemeen rechtsbeginsel “fraus omnia corrumpit”.

2. Deze bepaling is minder vanzelfsprekend dan die op het eerste zicht lijkt. Continue reading “Verjaring bestuursaansprakelijkheid: wettelijke verankering van ‘fraus omnia corrumpit’ niet zo vanzelfsprekend”

Kan een bijzonder bevoorrechte schuldvordering kwalificeren als een buitengewone schuldvordering in de opschorting?

Orb. Gent (afd. Gent) 15 september 2020

De ondernemingsrechtbank Gent (afd. Gent) heeft zich op 15 september 2020 uitgesproken over de vraag of een schuldeiser met een bijzonder voorrecht (in casu het voorrecht van de onbetaalde verhuurder) in een reorganisatieprocedure door collectief akkoord kan kwalificeren als een buitengewone schuldeiser in de opschorting (zoals bericht door TIBR).

De twijfel daarover is ontstaan sinds de inwerkingtreding van Boek XX WER. In vergelijking met het voormalige artikel 2, d) van de wet op de continuïteit van de ondernemingen (WCO) is de formulering van de definitie van buitengewone schuldvorderingen in de opschorting gewijzigd. Artikel I.22, 14° WER definieert buitengewone schuldvorderingen in de opschorting als “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn op het ogenblik van de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, door een zakelijke zekerheid, en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars; de schuldvordering is slechts buitengewoon ten belope van het bedrag waarvoor, op de dag van de opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, een inschrijving of registratie is genomen, of wanneer geen inschrijving of registratie is genomen, ten belope van de realisatiewaarde in going concern van het goed of indien het onderpand betrekking heeft op specifieke verpande schuldvorderingen, de boekhoudkundige waarde; de hiervoor omschreven beperking is slechts van toepassing met het oog op de uitwerking en stemming van het reorganisatieplan, zoals bedoeld in de artikelen XX.72 tot XX.83.” (eigen benadrukking). De definitie van buitengewone schuldvorderingen in de opschorting onder het voormalige artikel 2, d) WCO luidde als volgt: “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht of een hypotheek en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars” (eigen benadrukking). De vraag rijst of het begrip zakelijke zekerheden in het WER óók de bijzondere voorrechten omvat. Continue reading “Kan een bijzonder bevoorrechte schuldvordering kwalificeren als een buitengewone schuldvordering in de opschorting?”

‘Rechtsreeks’: een rijk digitaal archief van juridische boeken en tijdschriften

Bewindsbevoegdheid en het Algemeen Deel van Van Gerven, Obligatoire verhoudingen van Dirix, het Précis van Fredericq, het Algemeen Deel of Schade en Schadeloosstelling van Ronse, de ganse De Page, … ze staan natuurlijk al in uw bibliotheek. Maar wist u dat u deze klassiekers, en zo veel andere evergreens, gratis kan consulturen op rechtsreeks.be ?

De onvolprezen Leuvense faculteitsbibliotheek digitaliseert sinds enige jaren grotere en kleinere tijdschriftarchieven en sinds corona ook oudere juridische boeken, met als doel deze vrij beschikbaar te maken in open access

Met heel wat bronnen die de lezer van deze blog zullen interesseren: DAOR, NFM, Pas., RW, RCJB, RPS, TBH, TRV, T.Fin.R., TPR, V&F, de Beginselen en de Algemene Theorie van Cornelis, Belangenconflicten van Ernst, Vennootschapbelang van François, Ontbinding van Stijns, Bestuur van Tilleman, Kapitaal van Wyckaert, en zo veel meer.

Beginselen van Organisatierecht

We maakten voor het vak ‘Bepalingen gemeen aan alle rechtspersonen’ in de Master vennootschapsrecht (KU Leuven) een syllabus met enkele beginselen van het recht voor rechtspersonen, vennootschappen en andere ondernemingsvormen.

Het gaat hier zeker niet om een overzicht van alle of zelfs maar de belangrijkste regels. Het werk dat voorligt heeft de ambitie als een medische scan te zijn. Het wil niet de oppervlakte beschrijven, maar de interne samenhang van regels reveleren en inzoomen op essentiële details, die het systeem dragen dan wel zorgen voor pathologieën.

Dit werk (310 blz), dat nog in aanbouw is, kan hier (Beginselen van Organisatierecht) in pdf-vorm worden geconsulteerd.

Hoofdstuk 1 kijkt naar de concrete juridische gevolgen van de rechtspersoonstechniek. We doen dat door de positie van de eigenaar van een handelszaak te contrasteren met die van de aandeelhouder in een vennootschap. In hoofdstuk 2 worden de vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid en de vennootschappen met onvolkomen rechtspersoonlijkheid (VOF, CommV) aan de vergelijking toegevoegd. Aandachtspunten voor de contractspraktijk krijgen een aparte plek in hoofdstuk 4.

De titel van het eerste hoofdstuk is “Je n’ai jamais déjeuné avec une personne morale”, naar de Franse jurist – de meningen verschillen wie – die hiermee de rechtspersoon als een fictie wegzette. (In het Frans wordt de rechtspersoon meestal ‘zedelijke persoon’ genoemd. De student die op het examen antwoordde dat zijn moeder een rechtspersoon is, zou in het Frans dan nog het voordeel van de twijfel gekregen kunnen hebben).

Dit kaderde in een versleten debat tussen de fictieleer en de realiteitsleer. De fictieleer zag de rechtspersoon als een creatie van het recht en zag daarin de verantwoording voor een strenge regulering. De realiteitsleer zag de rechtspersoon als een realiteit die door het recht enkel werd erkend. Dit gold als verantwoording voor een liberale regulering.

Ik noem dit debat versleten omdat elke jurist hopelijk inziet dat een begrip als rechtspersoon, maar ook andere begrippen als rechtssubject, vordering, schuld, …ficties zijn, die niet in rerum natura worden teruggevonden. Ze bevinden zich niet in de zichtbare of onzichtbare schepping, maar in het hoofd van mensen. Het verschil met literaire fictie is dat de juridische fictie met overheidsgeweld wordt afgedwongen.

We kiezen dus resoluut, en verder onuitgesproken, voor een opvatting van de rechtspersoon als een juridische techniek. Daar op zichzelf leiden we geen normatieve stellingnames uit af. Dit kan zowel gecombineerd worden met een restrictieve of liberale benadering.

Wel kijken we met een normatieve blik naar de concrete gevolgen van de techniek, in het bijzonder beperkte aansprakelijkheid en vermogensafscheiding in hoofdstuk 3. Wat zijn de redenen voor deze gevolgen? Wat zijn de risico’s ervan? En welke remedies voor deze risico’s zitten of zouden er moeten zitten in de gereedschapskist van de het organisatierecht?

Het motto van hoofdstuk 5 is een antwoord op de hiervóór geciteerd Franse jurist door een collega: “Moi non plus, mais je l’ai souvent vue payer l’addition”. Als juridische techniek creëert de rechtspersoon een fictief subject waaraan rechten en verplichtingen worden toegerekend. Hoe deze toerekening gebeurt, is essentieel voor het optreden van een organisatie in het rechtsverkeer. Het gaat hier om vertegenwoordiging, onrechtmatige daden, misdrijven en subjectieve gesteldheden. Ook de rechtsbekwaamheid en algemene grenzen als wettelijke specialiteit, statutaire specialiteit en vennootschapsbelang komen hier aan bod. Hoewel geschreven op maat van de rechtspersoon, gelden de besproken principes ook voor andere organisaties.

Hoofdstuk 7 kijkt naar de structuur van het Belgische organisatierecht. Hoe is het WVV georganiseerd? Welke vormen zitten bij het WVV? Wat karakteriseert een vennootschap en een vereniging? Hoe passen organisaties in het formele en het functionele ondernemingsbegrip van het ondernemingsrecht?

Hoofdstuk 8 kijkt naar wat de rechtspersoon onderscheidt van andere organisatievormen: oprichtingsformaliteiten en publiciteitsvoorschrift. Ook het handelen namens de rechtspersoon in oprichting wordt hier besproken.

Hoofdstuk 9 bespreekt uitgebreid één van de belangrijkste remedies tegen de risico’s van de rechtspersoonstechniek: bestuursaansprakelijkheid, zoals in het WVV, het gemeen aansprakelijkheidsrecht en het insolventierecht.

Drie hoofdstukken blijven onafgewerkt en werden niet opgenomen: hoofdstuk 5 over het IPR (keuze van en verandering van het toepasselijk recht), hoofdstuk 10 over liquiditeit en liquidatie (ontbinding, overdracht van aandelen, beslag op aandelen, uittredingsregelingen) en hoofdstuk 11 over twee modellen van vermogensovergang (vereffening en overdracht onder algemene titel).

Joeri Vananroye

foto : Regentschapsstraat, Brussel, 6 mei 2020

Ook advocaten verdienen een ‘fresh start’: Hof van Cassatie vernietigt OVB reglement betreffende de advocaat en insolventie

Cass. 18 september 2020 (C.18.0353.N)

In een arrest van vandaag 18 september 2020 (C.18.0353.N) vernietigt het Hof van Cassatie het Reglement betreffende de advocaat en insolventie van de Orde van Vlaamse Balies. Het Hof acht de ambtshalve weglating  als gevolg van het loutere faillissement kennelijk onredelijk.

De motivering van het arrest spreekt voor zich: Continue reading “Ook advocaten verdienen een ‘fresh start’: Hof van Cassatie vernietigt OVB reglement betreffende de advocaat en insolventie”

Wanneer de beslagrechter bodemrechter is

De beslagrechter is een executierechter, geen bodemrechter. Vroeg of laat wordt elke pleiter in het vuur van zijn/haar betoog aan deze evidentie herinnerd. Betwistingen over de materieelrechtelijke positie van de partijen zijn in principe het voorbehouden domein van de bodemrechter. In een belangrijk arrest (C.20.0017.N/3) van 4 september 2020, brengt het Hof van Cassatie echter in herinnering dat de beslagrechter een volwaardig executierechter is, die, precies om zijn rol als executierechter te kunnen vervullen, soms wel als bodemrechter uitspraak doet. Continue reading “Wanneer de beslagrechter bodemrechter is”

Corporate insolvency law – seen from a comparative perspective

A guestpost by Prof. Dr. Reinhard Bork (Universität Hamburg)

 

The financial shipwreck of a company is a customary event in nearly all states of the world. Most jurisdictions have special statutes addressing this topic and they are – beyond terminological issues – all dealing with the same questions: how is the term “insolvency” defined? How are insolvency proceedings commenced? What are the responsibilities of the court on the one hand and of the Insolvency Practitioner on the other hand? Are there various classes of creditors and what are their procedural and substantive rights? How is the insolvency estate determined? What are the effects of the opening of insolvency proceedings on the estate? What are the consequences for executory contracts or rights to set-off? Can transactions performed prior to the opening of insolvency proceedings be reversed to the benefit of the general body of creditors? What is the legal position of secured creditors? Is restructuring of an insolvent company a possible scenario and what are the differences between liquidation and restructuring proceedings? Which rules apply to cross-border affairs, e.g. to assets located in a foreign jurisdiction? Continue reading “Corporate insolvency law – seen from a comparative perspective”

Het Hof van Cassatie over de gevolgen van de verbreking van een overeenkomst door de curator

Als de curator besluit tot niet-uitvoeren is de overeenkomst met de gefailleerde wel degelijk beëindigd

Op 4 september jl. sprak het Hof van Cassatie een belangwekkend arrest (C.20.0011.N) uit over een miskend principe: het verbod op uitvoering in natura van een contractuele verbintenis van de gefailleerde tegen de faillissementsboedel. Tegelijk kon het Hof die regel aanvullen met een regel over de omvang van de schadevergoeding die ten gevolge van  de niet-uitvoering een verbreking door de curator een schuld in de boedel zal zijn.

Eerst een stap terug naar de principes van samenloop bij faillissement.

Een gevolg van de samenloop is dat de onderlinge rang van de samenlopende schuldeisers wordt “gefixeerd” op het ogenblik van het faillissementsvonnis. Hun onderlinge rang wordt bepaald op basis van de toestand op het ogenblik van faillietverklaring.

Dit “fixatiebeginsel” (vaak – maar verwarrend – ook “gelijkheidsbeginsel” genoemd) verzet zich ook tegen een gedwongen uitvoering in natura tegen de boedel, in ieder geval waar het een verbintenis tot overdracht (“dare”) of tot doen (“facere”) zou betreffen (E. Dirix, “Faillissement en lopende overeenkomsten”, RW 2003-04, 204, nr. 9).

Wellicht zijn er weinig regels van privaatrecht die tegelijk zo onbekend en zo fundamenteel zijn. Continue reading “Het Hof van Cassatie over de gevolgen van de verbreking van een overeenkomst door de curator”

European Financial Regulation: Levelling the Cross-sectoral Playing Field

Oxford Webinar on Sep. 25th.

The KU Leuven Jan Ronse Institute, the Oxford Commercial Law Centre and the Nijmegen Radboud Business Law Institute are co-organising a webinar on the book “European Financial Regulation: Levelling the Cross-sectoral Playing Field”, edited by Veerle Colaert, Danny Busch and Thomas Incalza.

The event takes place on the 25th of September, from 3.45-6pm CET (2.45-5pm London time).

Participation in the webinar is free of charge, but prior registration is required, via the following link.

At the webinar, internationally renowned scholars in financial regulation, including John Armour, Danny Busch and Georg Ringe, will discuss key topics such as FinTech, corporate governance, conflicts of interest and the suitability test, all from a cross-sectoral perspective. They will show that very similar rules apply in banking, securities and insurance regulation and will discuss whether and why differences are necessary, or whether, on the contrary, a more cross-sectoral approach would be beneficial.

This innovative approach is aimed at informing law and policymakers on potential improvements to EU financial regulation whilst also supporting legal and compliance professionals applying the current framework or looking to streamline compliance processes.

Programme

2:45 Welcome and introduction
Professor Kristin van Zwieten (Chair of Sessions)
Clifford Chance Associate Professor of Law and Finance, University of Oxford; Fellow and Tutor in Law, Harris Manchester College, University of Oxford

3:00  Levelling the cross-sectoral playing field
Professor Veerle Colaert
Financial Law Chair, Jan Ronse Institute for Company and Financial Law, KU Leuven University 

3:20 Towards European harmonisation of know-your-customer obligations for investment products
Professor Danny Busch
Financial Law Chair, Director, Financial Law Centre, Radboud University Nijmegen; Research Fellow, Harris Manchester College, and a Fellow of the Commercial Law Centre at Harris Manchester College, University of Oxford

3:40 Reflections on Governance in the Financial Sector
Professor John Armour
Professor of Law and Finance, University of Oxford

4:00 How to regulate Fintech in the EU?
Professor Wolf- Georg Ringe
Chair for Law & Finance, University of Hamburg
Visiting Professor, University of Oxford

4:20 Conflicts of interest and inducements: a cross-sectoral analysis of a fragmented reality  
Professor Thomas Incalza
Research Fellow, KU Leuven University; University of Hasselt

4:40 Discussion

5:00 Closing remarks by Professor Kristin van Zwieten

Kan een “taxatiebureau” überhaupt het ereloon van een curator wettelijk gezien taxeren ?

Een post door gastblogger mr. Vincent Verlaeckt

Iedereen die optreedt als curator, komt – meer dan hem lief is – in aanraking met zogenaamde “pro-deo faillissementen”.  De “lege dozen” waarbij er onvoldoende actief is om zelfs bv. het minimumereloon van de curator te voldoen. In een zeer nabij verleden beschikte elke afdeling van een Ondernemingsrechtbank over een “potje werkingsmiddelen” waaruit pro-deo staten van curatoren en voorlopige bewindvoerders werden betaald. De staat van ereloon en kosten werd bij vonnis begroot door de rechtbank waarbij de kosten ten laste van de Belgische Staat werden gelegd en op basis van dit vonnis, betaalde de griffie – afhankelijk van rechtbank – redelijk vlot uit.

Echter, sinds 1 januari 2020 zijn de zogenaamde arrondissementele taxatie – en vereffeningsbureau ’s in werking getreden. Dit klinkt gewichtig, doch in wezen betreft het “taxatiebureau” een griffier op het niveau van de hoofdzetel van de rechtbank van eerste aanleg die voortaan de prestaties van de curator in een pro-deo faillissement zal taxeren. Na deze taxatie, moet de curator zich vervolgens wenden tot het “vereffeningbureau”, zijnde een ambtenaar van de Stafdienst Begroting en Beheerscontrole van de FOD Justitie die de pro deo kostenstaten opnieuw verifieert en daadwerkelijk “vereffent”  (betaalt).

U leest het goed. Een griffier (geen rechter) van een rechtbank van eerste aanleg (geen Ondernemingsrechtbank) zal de staat van ereloon en kosten van een curator voortaan “taxeren”. Onder “taxeren” wordt m.i. toch nog steeds begrepen “het appreciëren  van prestaties en verifiëren van uitgaven en hieraan een gepast ereloon en kostenstaat koppelen”. Deze gehele herstructurering zou moeten leiden tot een snellere betaling (sic).[1]

Continue reading “Kan een “taxatiebureau” überhaupt het ereloon van een curator wettelijk gezien taxeren ?”

De maatschap in fiscalibus: (on)verdeelde meningen over het afgescheiden vermogen

Een post door Desmyttere en Landuyt over VLABEL-beslissing over registratierechten bij inbreng in een maatschap

De maatschap is sedert haar receptie in België in de jaren ’90 uitgegroeid tot waarschijnlijk het belangrijkste instrument in het kader van de (familiale) vermogensplanning. Een maatschapsstructuur laat namelijk toe de controle over activa te splitsen van de economische rechten op deze activa, en dit op een fiscaal interessante wijze.

Het archetype is de situatie waarbij de ouders (een deel van) hun vermogen inbrengen in een maatschap en hun deelbewijzen – al dan niet in blote eigendom – schenken aan de kinderen. Daarbij betonneren ze zichzelf als zaakvoerder van de maatschap waardoor de kinderen niet kunnen beschikken over het ingebrachte vermogen. Na het overlijden van de ouders en de ontbinding en vereffening van de maatschap vloeit het vermogen dan in volle beschikking naar de kinderen, zonder dat er nog bijkomende erfrechten moeten worden betaald.

De maatschap heeft voor een controlesplitsing enkele voordelen ten aanzien van andere vennootschapsvormen. Vooreerst is er door het sterk suppletieve karakter van de maatschap meer vrijheid om de statuten naar eigen inzicht vorm te geven. Waarschijnlijk belangrijker is het fiscaal transparante karakter van de maatschap als niet-rechtspersoon in de inkomstenbelasting (i.t.t. de vennootschap-rechtspersoon die aan de vennootschapsbelasting is onderworpen).

Ook na het WVV zal de maatschap als instrument van familiale vermogensplanning niet snel verdreven worden door andere vennootschapsvormen.[1] Dit is des te meer het geval nu de wetgever met de erkenning van het afgescheiden vermogen van de maatschap in het WVV een belangrijke juridische onzekerheid heeft weggenomen.

Waar het bij een zakenrechtelijk afgescheiden vermogen juridisch zeer duidelijk is dat de persoonlijke schuldeisers van de maten de maatschapsgoederen niet rechtstreeks kunnen uitwinnen, is dit minder het geval indien het afgescheiden vermogen niet wordt erkend en het vermogen louter een verbintenisrechtelijke constructie blijft.

Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid in hoofde van de maatschap vormde traditioneel het argument om de maten in een maatschap te kwalificeren als mede-eigenaar van de goederen behorende tot het “maatschapsvermogen”. De klassieke visie was dan ook dat de maatschap geen zakenrechtelijk afgescheiden vermogen had. Langzamerhand werd evenwel aan die premisse – voornamelijk in de rechtsleer – geknabbeld.

Artikel 1:1 WVV lijkt de discussie definitief te beslechten: ‘een vennootschap wordt opgericht bij een rechtshandeling door één of meer personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen [ ]’ Iedere vennootschap, ongeacht of zij rechtspersoonlijkheid heeft, beschikt aldus over een eigen, op basis van de wet erkend, vermogen. De oprichting van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, zoals de maatschap, voert dan ook een scheiding in tussen het vermogen van de deelgenoten en het vennootschapsvermogen. Voor de twijfelaars worden de principes van het afgescheiden vermogen in de artikelen 4:13 tot 4:15 WVV voor de maatschap nog even in detail bevestigd.

Dit is ook belangrijk in fiscalibus. De vraag of de maatschap nu wel of niet een afgescheiden vermogen heeft is al vele jaren een heikel punt bij de berekening van de registratierechten verschuldigd bij een inbreng van onroerende goederen in een maatschap.[2] Ook na de invoering van het WVV zijn alle onduidelijkheden daarover de wereld nog niet uit. Dit bleek andermaal uit een voorafgaande beslissing van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL), waarvan wij de feiten en conclusie ontleden in een recent nummer van het Notarieel en Fiscaal Maandblad.

Continue reading “De maatschap in fiscalibus: (on)verdeelde meningen over het afgescheiden vermogen”