Verlies van hoedanigheid en automatische uittreding in CV(BA): Cassatie bevestigt geldigheid

In een arrest van 2 december 2022 (zie hier) sprak het Hof van Cassatie zich expliciet uit over de automatische uittreding van een vennoot in een CVBA wegens verlies van hoedanigheid.

Het Hof oordeelde in het, overigens zeer beknopt, arrest dat de bepalingen omtrent de uittreding en uitsluiting van vennoten in een CVBA onder het W. Venn. niet in de weg staan aan een statutaire clausule die een automatische uittreding wegens verlies van hoedanigheid inschrijft.

Dit arrest is minder vanzelfsprekend dan het op het eerste zicht lijkt. De vraag stond onder het W.Venn. immers erg ter discussie in de rechtsleer. De geldigheid van zo’n statutaire clausule voor de CV werd voor het nieuwe vennootschapsrecht expliciet bevestigd in artikel 6:122 WVV. Het Hof hanteert dezelfde oplossing voor het oude recht.

Niettegenstaande de nieuwe duidelijke wetsbepaling, is de oude discussie voor het vigerend recht nog relevant. Daar bij komt dat zulke clausules nu ook kunnen worden ingeschreven in de statuten van een BV (art. 5:156,§2 WVV).

Continue reading “Verlies van hoedanigheid en automatische uittreding in CV(BA): Cassatie bevestigt geldigheid”

Wat blijft er nog over van de coöperatie onder het WVV?

Een post door gastblogger Lieve Jacobs (Cera, dienstverlening coöperatief ondernemen)

CVBA’s vormen zich amper om naar de bepalingen van het WVV

Behoorlijk recent, sinds mei 2019, hebben we in België een rechtsvorm die exclusief is voorbehouden voor coöperatieve ondernemingen. Het is aan deze ondernemingen, de coöperaties, vandaag allicht actief onder de rechtsvorm CVBA, om zich voor 31 december 2023 om te vormen naar de CV. Doen ze dit niet, dan krijgen ze op 1 januari 2024 van rechtswege de rechtsvorm BV.

Volgens de Belgian Cooperative Monitor zijn er nog zo’n 11.000 CVBA’s en bijna 4.000 CVOA’s. Hiervan hebben er zich (tot 31 mei 2022) amper tien procent omgevormd naar een rechtsvorm uit het WVV.

De helft van deze omgevormde CVOA’s en bijna 80% van de omgevormde CVBA’s kiest voor de rechtsvorm van de BV. Dit was ook de bedoeling van de wetgever: de BV wordt de standaard rechtsvorm en de CV wordt voorbehouden voor coöperaties.

10% van de omgevormde CVBA’s kiest voor de CV en de overblijvende 10% kiest voor andere rechtsvormen: NV, CommV, VOF en VZW.

Continue readingWat blijft er nog over van de coöperatie onder het WVV?

De coöperatieve vennootschappen onder het WVV: wie zijn ze, wat doen ze, wat drijft hen?°

Een post door gastblogger Maxime Verheyden (doctoraatsbursaal KU Leuven)

“De coöperatieve vennootschap (“CV”) is onder het WVV voorbehouden aan de ‘eigenlijke coöperatieve vennootschappen’” en “de BV is aangepast om de ondernemingen te ontvangen die voorheen om flexibiliteitsredenen voor de CVBA kozen, zoals vrije beroepers”.

Het zijn centrale krachtlijnen van de hervorming van het CV-recht door het WVV, die meermaals worden aangehaald in de memorie van toelichting en klassiek werden overgenomen in de meeste eerste rechtsleer. Recentere bijdragen toonden echter aan dat de CV en de BV nog meer verschillen dan bovenstaande tweede stelling doet vermoeden,[1] zodat de vraag naar de grenzen en afdwingbaarheid van het voorbehoud van de CV voor eigenlijke coöperatieven aan belang wint. De ruime libellering van de wettelijke definitie laat echter veel ruimte voor interpretatie, al is volgens een deel van de rechtsleer en de minister van justitie bij de rechtsvormkeuze[2] (minstens voorzichtigheidshalve) rekening te houden met de meermaals in de memorie van toelichting aangehaalde coöperatieve beginselen van de International Co-operatieve Alliance (“ICA-beginselen”). Maar wat betekenen die zeven logischerwijze eerder algemeen geformuleerde beginselen nu concreet voor de organisatie van een vennootschap naar Belgisch recht? En welke adelbrieven biedt de CV dan überhaupt nog in vergelijking met de veiligere keuze, de BV? En, ten slotte, welke rechtsvormkeuze maken de voormalige CVBA’s en, meer algemeen, wat voor vennootschappen kiest onder het WVV nog voor de coöperatieve rechtsvorm? Deze drie vragen, waarop het antwoord kan bijdragen tot een weloverwogen afweging van risico’s, nadelen en voordelen van de keuze voor de CV, staan centraal in mijn bijdrage in het laatste nummer van het Notarieel en Fiscaal maandblad.[3] In deze blogpost sta ik stil bij een aantal bevindingen van dat onderzoek.

Continue reading “De coöperatieve vennootschappen onder het WVV: wie zijn ze, wat doen ze, wat drijft hen?°”

Het intern reglement in het WVV: ingrijpende wijzigingen, maar niet voor de CV

Een post door gastbloggers Evariest Callens en Louis De Meulemeester (UGent)

Vennootschappen draaien in essentie om samenwerking. De spelregels van deze samenwerking tussen de verschillende aandeelhouders worden in principe in de statuten vastgelegd en kunnen slechts met bijzondere meerderheid worden gewijzigd. Toch zijn het niet enkel de statuten waarin afspraken worden gemaakt omtrent de rechten van aandeelhouders en de werking van de vennootschap. In de praktijk wordt voor dezelfde doeleinden bijvoorbeeld frequent gebruik gemaakt van een intern reglement (soms ook wel ‘huishoudelijk reglement’ of ‘reglement van inwendige orde’ genoemd). Met de introductie van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) heeft de wetgever het gebruik van het intern reglement aan een aantal beperkende voorwaarden onderworpen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in boek 2 WVV en gelden dus in principe voor alle rechtspersonen geregeld in het WVV. Voor wat betreft de coöperatieve vennootschap voorziet het WVV evenwel in een, voor de praktijk niet onbelangrijke, afwijkende regeling. Continue reading “Het intern reglement in het WVV: ingrijpende wijzigingen, maar niet voor de CV”

Mag men de CV gebruiken voor de uitoefening van een vrij beroep? Uiteraard moet dit kunnen

Een post door gastblogger Hannes Hollebecq (Cera, dienstverlening coöperatief ondernemen)

Uit een en ander volgt dat de CV onder het WVV niet meer in aanmerking komt voor de uitoefening van een vrij beroep” … “Dit neemt niet weg dat beoefenaars van vrije beroepen onder omstandigheden, en in voorkomend geval naast hun professionele vennootschap, een cv kunnen oprichten die wel geïnspireerd is door het coöperatief gedachtengoed.”

Dat was het antwoord van de vice-premier en minister van justitie op een schriftelijke vraag van kamerlid G. Gilkinet op de vraag of onder het WVV de CV nog gebruikt kan worden voor de uitoefening van een vrij beroep.

Onbegrijpelijk. Voor ons toch.

Een visie die o.i. niet juist en net tegenstrijdig is met de Memorie van Toelichting (MvT). De argumentatie ‘uit een en ander’ overtuigt ons ook niet.

Ook al vormen antwoorden op parlementaire vragen uiteraard geen bindende bron van recht noch een authentieke interpretatie van de wet, toch maken we ons zorgen over dit antwoord. Als iedereen, en niet in het minst juristen en notarissen dit overnemen, fnuikt dit verschillende coöperatieve ondernemingen van beoefenaars van vrije beroepen en initiatieven daartoe.

Daarom halen we graag nog eens onze argumentatie aan. En deze gaat veel verder dan de strekking die ‘enkel art. 6:1 zou lezen en niet de MvT’. Integendeel, bepaalde elementen uit de MvT versterken dit net. Continue reading “Mag men de CV gebruiken voor de uitoefening van een vrij beroep? Uiteraard moet dit kunnen”

Is een CV als vennootschapsvorm voor de uitoefening van een vrij beroep nog steeds mogelijk onder het WVV?

Antwoord op parlementaire vraag

Een antwoord van de vice-premier en minister van justitie op een schriftelijke vraag van kamerlid G. Gilkinet behandelt de vraag of onder het WVV de CV nog gebruikt kan worden voor de uitoefening van een vrij beroep.

De problematiek heeft te maken met art. 6:1 WVV dat de ‘aard en kwalificatie’ van de CV bepaalt:

“§ 1. De coöperatieve vennootschap heeft tot voornaamste doel aan de behoeften van haar aandeelhouders dan wel derde belanghebbende partijen te voldoen en/of hun economische en sociale activiteiten te ontwikkelen, onder meer door met hen overeenkomsten te sluiten over de levering van goederen, de verrichting van diensten of de uitvoering van werken in het kader van de activiteit die de coöperatieve vennootschap uitoefent of laat uitoefenen. De coöperatieve vennootschap kan tevens tot doel hebben aan de behoeften van haar aandeelhouders of haar moedervennootschappen en hun aandeelhouders dan wel hun derde belanghebbende partijen te voldoen, al dan niet via de tussenkomst van dochtervennootschappen. Zij kan tevens tot doel hebben hun economische en/of sociale activiteiten te bevorderen middels een deelneming in één of meer andere vennootschappen.
De hoedanigheid van aandeelhouder kan zonder statutenwijziging worden verkregen en de aandeelhouders kunnen, binnen de door de statuten bepaalde grenzen, ten laste van het vennootschapsvermogen uittreden of uit de vennootschap worden uitgesloten.
[…]
§ 4. De coöperatieve finaliteit en de waarden van de coöperatieve vennootschap worden beschreven in de statuten en, in voorkomend geval, aangevuld met een uitvoerigere toelichting in een intern reglement of een handvest.”

Antwoorden op parlementaire vragen vormen uiteraard geen bindende bron van recht noch een authentieke interpretatie van de wet. Toch is het interesssant de parlementaire vraag en antwoord hier te hernemen. Zie over deze problematiek ook R. Houben, “De CV voor professionele vennootschappen van vrije beroepen : C4 ?”, TRV/RPS 2019, 449-450. Continue reading “Is een CV als vennootschapsvorm voor de uitoefening van een vrij beroep nog steeds mogelijk onder het WVV?”

Het lijden van de scheidende vennoot

Het scheidingsaandeel in CV en BV onder het WVV: ook aanvullend recht is bindend

In het editoriaal van het recentste nummer (2019/3, p. 343 e.v.) van het Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht bespreek ik de positie van de persoonlijke schuldeisers van een aandeelhouder als ondergeschoven kind van het vennootschapsrecht.

Het schoolvoorbeeld van een vennootschap is de beursgenoteerde vennootschap met één handelsfonds en ettelijke aandeelhouders. In zo’n voorbeeld is het evident dat de belangen van een persoonlijke schuldeiser van een vennoot weinig gewicht krijgen vergeleken met de voordelen van vermogensafscheiding en bescherming tegen vereffening. Bovendien worden de belangen van die schuldeiser gediend door de mogelijkheid van beslag op aandelen, waarbij er een reële markt bestaat. In de echte wereld wordt de vennootschapsvorm in veel andere contexten gebruikt, waar de positie van de persoonlijke schuldeiser problematischer wordt. Ze zijn de dan de schuldeisers van de holdingmaatschappij bekeken vanuit de dochtervennootschap waar de inkomsten binnenkomen; de schuldeisers van de familie die haar vermogen in een patrimoniumvennootschap heeft gestopt; of de schuldeisers van de ondernemer die haar ganse professionele activiteit via een eenpersoonsvennootschap uitoefent. Hun positie werd terecht bestempeld als de meest miskende uitdaging voor het organisatierecht (H. Hansmann, R. Kraakman en R. Squire, “Law and the rise of the firm”, Harvard Law Review 2006, 1403).

Eén van de in het editoriaal besproken regels is de berekening van het scheidingsaandeel  bij een uittreding uit een CV. Die mogelijkheid kan ook statutair worden voorzien in een BV. Hier verrast de nieuwe regel van aanvullend recht. Continue reading “Het lijden van de scheidende vennoot”

Van VSO naar CV erkend als SO

Michiel D’herde in TRV-RPS

In een eerdere blogpost schreef Michiel D’herde reeds over de VSO, en betoogde hij dat een bijzondere vennootschapsvorm voor sociale ondernemingen ook onder het nieuwe vennootschapsrecht bestaansreden heeft.

Inmiddels verscheen in het RPS-TRV een uitgebreid artikel van de hand van deze auteur over de reïncarnatie van de VSO in de coöperatieve vennootschap erkend als sociale onderneming, zoals opgenomen in het inmiddels goedgekeurde WVV.

De auteur betoogt: Continue reading “Van VSO naar CV erkend als SO”

%d bloggers like this: