Een antwoord van de vice-premier en minister van justitie op een schriftelijke vraag van kamerlid G. Gilkinet behandelt de vraag of onder het WVV de CV nog gebruikt kan worden voor de uitoefening van een vrij beroep.
De problematiek heeft te maken met art. 6:1 WVV dat de ‘aard en kwalificatie’ van de CV bepaalt:
“§ 1. De coöperatieve vennootschap heeft tot voornaamste doel aan de behoeften van haar aandeelhouders dan wel derde belanghebbende partijen te voldoen en/of hun economische en sociale activiteiten te ontwikkelen, onder meer door met hen overeenkomsten te sluiten over de levering van goederen, de verrichting van diensten of de uitvoering van werken in het kader van de activiteit die de coöperatieve vennootschap uitoefent of laat uitoefenen. De coöperatieve vennootschap kan tevens tot doel hebben aan de behoeften van haar aandeelhouders of haar moedervennootschappen en hun aandeelhouders dan wel hun derde belanghebbende partijen te voldoen, al dan niet via de tussenkomst van dochtervennootschappen. Zij kan tevens tot doel hebben hun economische en/of sociale activiteiten te bevorderen middels een deelneming in één of meer andere vennootschappen.
De hoedanigheid van aandeelhouder kan zonder statutenwijziging worden verkregen en de aandeelhouders kunnen, binnen de door de statuten bepaalde grenzen, ten laste van het vennootschapsvermogen uittreden of uit de vennootschap worden uitgesloten.
[…]
§ 4. De coöperatieve finaliteit en de waarden van de coöperatieve vennootschap worden beschreven in de statuten en, in voorkomend geval, aangevuld met een uitvoerigere toelichting in een intern reglement of een handvest.”
Antwoorden op parlementaire vragen vormen uiteraard geen bindende bron van recht noch een authentieke interpretatie van de wet. Toch is het interesssant de parlementaire vraag en antwoord hier te hernemen. Zie over deze problematiek ook R. Houben, “De CV voor professionele vennootschappen van vrije beroepen : C4 ?”, TRV/RPS 2019, 449-450.
Vraag:
“De coöperatieve vennootschap (CV) wordt door artikel 350 van het huidig Wetboek van vennootschappen gedefinieerd als “een vennootschap die is samengesteld uit een veranderlijk aantal vennoten met veranderlijke inbreng”. Het is een zeer flexibele vennootschapsvorm, die niet enkel voor de vennootschappen uit de traditionele coöperatieve sector aantrekkelijk is, maar in het bijzonder voor professionele vennootschappen van vrije beroepers.
Er is een discrepantie tussen de definitie van een CV in artikel 6:1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) en de Memorie van toelichting voorgaand aan deze wet van 23 maart 2019 (Doc 54 3119/001, 11 en 191). Er heersen binnen de wereld van de vrije beroepers twee standpunten omtrent de CV als mogelijke vennootschapsvorm voor vrije beroepers.
Volgens de ene strekking is op basis van een gecombineerde lezing van het WVV en de memorie van toelichting de CV als vennootschapsvorm voor de uitoefening van een vrij beroep niet meer mogelijk.
Volgens de tweede strekking wel en dit op grond van de lectuur van de loutere definitie in artikel 6:1 die geen gewag maakt van het voeren van een onderneming met coöperatieve activiteiten in de zin van de International Co-operative Alliance (ICA)-principes zoals vermeld in de toelichting.
Wat de timing en overgangsperiode van het WVV zelf betreft, is het zo dat het voor het eerst van toepassing is op 1 januari 2020 op vennootschappen, verenigingen en stichtingen die op datum van de inwerkingtreding van de wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen. Behoudens een opt-in vóór 1 januari 2020 moeten bestaande coöperatieve vennootschappen bij de eerstvolgende statutenwijziging na 1 januari 2020 hun statuten aanpassen, en uiterlijk op 1 januari 2024. De vennootschappen wier rechtsvorm verdwijnt, blijven voorlopig onderworpen aan het huidig Wetboek van vennootschappen, behalve de nieuwe dwingende bepalingen met betrekking tot hun nieuwe vennootschapsvorm. Hetzelfde geldt voor de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (CVBA) die niet beantwoorden aan de nieuwe definitie van coöperatieve vennootschap. Meer nog, overeenkomstig de memorie van toelichting voorgaand aan de wet van 23 maart 2019 (Doc 54 3119/001, 353) met ingang van 1 januari 2020 “zullen de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid die niet aan de nieuwe definitie van coöperatieve vennootschap beantwoorden de dwingende bepalingen betreffende de besloten vennootschap moeten naleven, met uitzondering van de bepalingen betreffende het vermogen van de vennootschap en de uittreding en de uitsluiting ten laste van het vennootschapsvermogen (boek 5, titels 5 en 6).”
Er bestaat evenwel geen exhaustieve lijst van dwingende bepalingen in het WVV, hetgeen ook niet bevorderlijk is voor de rechtszekerheid. Om te vermijden dat de rechtsvorm van een CV zou worden aangenomen door vennootschappen die niet voldoen aan de definitie voorziet artikel 6:127 WVV in een bijzondere sanctie: de ondernemingsrechtbank kan op verzoek van een aandeelhouder, van een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie de ontbinding uitspreken van de coöperatieve vennootschap. Derhalve bestaat er een conflict tussen artikel 6:127 WVV en artikel 41 van de wet van 23 maart 2019. Vanaf 1 januari 2020 kan de bijzondere sanctie van gerechtelijke ontbinding immers worden opgelegd aan coöperatieve vennootschappen die – in de loop van hun bestaan – niet beantwoorden aan de vereisten die het WVV oplegt, terwijl artikel 41 de CVBA die niet aan de definitie van CV beantwoordt tot 1 januari 2024 de tijd geeft om zich om te zetten naar een andere vennootschapsvorm.
1. Is een CV als vennootschapsvorm voor de uitoefening van een vrij beroep onder het WVV nog steeds mogelijk?
2. Zo niet, is het correct te stellen dat een bestaand bedrijfsrevisorenkantoor – en bij uitbreiding elke professionele vennootschap van vrije beroepers – onder de vorm van een CVBA dat op datum van 1 januari 2020 niet aan de definitie van coöperatieve vennootschap in artikel 6:1 WVV beantwoordt en niet heeft gekozen voor een opt-in, als dus niet voldoet aan de bepalingen van het WVV en bijgevolg vanaf 1 januari 2020 de dwingende bepalingen van de BV moet toepassen?
3. Kan er een exhaustieve lijst van dwingende bepalingen in het WVV worden opgemaakt?
4. Impliceert het voorgaande dat, bij gebrek aan naleving van artikel 6:1 WVV, deze CVBA het risico loopt om op verzoek van een aandeelhouder, van een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie gerechtelijk te worden ontbonden?”
Antwoord van de minister:
“1.
Er werd van meet af aan duidelijk gemaakt dat één van de doelstellingen van de hervorming van het vennootschapsrecht erin bestond aan de cv haar oorspronkelijke eigenheid terug te geven met name het voeren van een onderneming op basis van het coöperatief gedachtengoed, zoals vervat in de coöperatieve beginselen verwoord door de International Co-operative Alliance (ICA) (Memorie van Toelichting, Parl.St., 54- 311/001, blz. 10). Geheel in de lijn van deze doelstelling wordt in de definitie van de CV in artikel 6:1 WVV aansluiting gezocht bij de terminologie die de Europese wetgever hanteert bij de invulling van de Europese Coöperatieve Vennootschap (sce) (Verordening nr. 1453/2003) en worden in de toelichting op deze bepaling de zeven algemeen erkende en aanvaarde ICA-beginselen samengevat (Memorie van Toelichting, Parl.St., 54- 311/001, blz. 191).
Uit een en ander volgt dat de cv onder het WVV niet meer in aanmerking komt voor de uitoefening van een vrij beroep. Om aan de behoeften en de wensen van de vrije beroepen tegemoet te komen werd evenwel de regelgeving van de bv aangepast. De soepele uittredingsregeling die de cv kenmerkt, wordt nu ook mogelijk in de bv (artikel 5:154 en 5:155) en ook intredingen zijn eenvoudiger gemaakt door de delegatie die aan het bestuursorgaan kan worden gegeven om nieuwe aandelen uit te geven (artikel 5:134 tot en met 5:137). Professionele vennootschappen kunnen dus de rechtsvorm van de bv aannemen en gebruik maken van de nieuwe mogelijkheden die deze vennootschapsvorm biedt.
Dit neemt niet weg dat beoefenaars van vrije beroepen onder omstandigheden, en in voorkomend geval naast hun professionele vennootschap, een cv kunnen oprichten die wel geïnspireerd is door het coöperatief gedachtengoed.
2.
Voorts werd in een soepele overgangsregeling voorzien. Cv’s die niet aan de wettelijke definitie van artikel 6.1 WVV beantwoorden, blijven beheerst door het Wetboek van vennootschappen tot hun omzetting in een andere rechtsvorm en uiterlijk tot 1 januari 2024 (artikel 41, § 1 van de wet van 23 maart 2019). Indien zij zich voordien niet vrijwillig in een andere rechtsvorm hebben omgezet, worden zij op die datum van rechtswege in een BV omgezet (artikel 41, § 2 van de wet).
3.
Vanaf 1 januari 2020, datum waarop het WVV op bestaande vennootschappen van toepassing wordt (behoudens opt-in), moeten deze cv’s de dwingende bepalingen in acht nemen die op de bv toepassing vinden, met uitzondering van de bepalingen over de geschillenregeling, het vermogen van de vennootschap en de uittreding van aandeelhouders. Het bleek niet mogelijk, of althans niet aangewezen, in de wet zelf een exhaustieve lijst van deze dwingende bepalingen op te nemen. De memorie van toelichting bevat evenwel een indicatieve lijst van deze bepalingen (Memorie van Toelichting, Parl.St., 54- 311/001, blz. 350).
4.
Artikel 6:127 bepaalt inderdaad de sanctie op het oneigenlijk gebruik van de rechtsvorm van de cv. Een cv die niet beantwoordt aan de vereisten van art. 6:1 WVV kan op verzoek van een aandeelhouder, van een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie worden ontbonden. Uit de overgangsregeling volgt evenwel dat deze sanctie pas vanaf 1 januari 2024 kan worden toegepast op cv’s die op 1 mei 2019 reeds bestonden (artikel 41, eerste lid van de wet van 23 maart 2019). De sanctie van het niet in acht nemen van de dwingende bepalingen die op de bv toepassing vinden is de sanctie die aan elk van deze dwingende bepalingen is verbonden.”
Onbegrijpelijk. Voor ons toch.
Een visie die o.i. niet juist en net tegenstrijdig is met de Memorie van Toelichting (MvT). De argumentatie ‘uit een en ander’ overtuigt ons ook niet.
Aangezien dit verschillende coöperatieve ondernemingen van beoefenaars van vrije beroepen en initiatieven daartoe, dreigt te fnuiken, halen we graag nog eens onze argumentatie aan. En deze gaat veel verder dan de strekking die ‘enkel art. 6:1 zou lezen en niet de MvT’. Integendeel, bepaalde elementen uit de MvT versterken dit net.
Voor alle duidelijkheid: wij onderschrijven uiteraard de motivatie dat de CV moet voorbehouden zijn voor coöperatieve ondernemingen: ‘ondernemingen op basis van het coöperatieve gedachtengoed’. Alsook en de steeds aangehaalde argumentatie dat vele beoefenaars van vrije beroepen in het verleden gekozen hebben voor de CV omwille van de juridische flexibiliteit zoals de soepele uittredingsregeling. Deze zullen nu kiezen voor een andere rechtsvorm zoals de BV.
Maar, het omgekeerde kan toch ook niet:
hoe kan je per definitie een specifieke beroepsgroep of sector uitsluiten om coöperatief te ondernemen, d.i. te ondernemen volgens het coöperatieve gedachtegoed? Waarom land- en tuinbouwers, verpleegkundigen, bouwvakkers en consultants wel en vrije beroepen niet? Neigt dit naar ongelijk behandelen?
De MvT en de wandelgangen stellen het heel duidelijk: de doelstelling van het WVV is net om de CV haar oorspronkelijke eigenheid terug te geven met “name het voeren van een onderneming op basis van het coöperatief gedachtengoed, zoals vervat in de coöperatieve beginselen verwoord door de International Co-operative Alliance (ICA)”.
Wel, deze per definitie uitsluiting van een bepaalde beroepsgroep staat o.i. net haaks op de ICA:
1. Zowel in de MvT als in dit antwoord op de parlementaire vraag, wordt uitdrukkelijk gesteld dat het enkel niet kan voor ‘professionele vennootschappen’ van vrij beroepen. Voor andere activiteiten mogen vrije beroepers wel gebruik maken van de CV.
Deze visie is o.i. gedreven vanuit een van de zovele misvattingen over coöperatieve ondernemingen. Voor het grote publiek is dit wellicht niet gekend, maar er is niet ‘één coöperatief ondernemingsmodel’. Er is een enorme diversiteit: in sectoren, grootte, werking etc. Maar nog relevanter, wie zijn de vennoten? Zo zijn er 4 types van coöperaties: burger- en consumentencoöperaties, ondernemingencoöperaties, werkerscoöperaties en multistakeholdercoöperaties.
Een typologie die wij, de dienstverlening coöperatief ondernemen van Cera, al langer gebruiken omdat ze zo relevant is voor de werking van de coöperatie. Sinds 2018 is dit ook de officiële, statistische typologie die de ICA en ILO (International Labour Organization) gebruiken. ICA verwijst dan ook uitdrukkelijk naar ‘consumers, workers and producers’ als mogelijke leden van een coöperatie. We hanteren bewust: ‘werkers’ en niet ‘werknemers’. Dit betreft zowel zelfstandigen als werknemers, of een combinatie.
Het is net in de types werkers- en ondernemingencoöperaties dat onder meer zelfstandigen zich verenigen om hun professionele activiteiten uit te voeren.
Het is o.i. dus tegenstrijdig met de ICA om zo de CV uit te sluiten voor ‘professionele vennootschappen’ van vrije beroepers.
2. CECOP, een van de sectorfederaties van de ICA (waarmee de wetgever wil aansluiten, cfr. supra), vernoemt expliciet ‘doctors and lawyers’ als een van hun leden/doelgroepen. Dus met deze uitsluiting voor vrije beroepen, sluit men helemaal niet aan bij visie van de ICA.
3. Er zijn vandaag enkele werkerscoöperaties van vrije beroepen die erkend zijn voor de Nationale Raad voor de Coöperatie. Dit getuigt dat zij heel bewust hebben gekozen voor de cv(ba), omdat zij net wilden coöperatief ondernemen, volgens het coöperatieve gedachtegoed en de ICA-beginselen. De MvT stelt ook dat een bestaande NRC-erkende CVBA wordt vermoed te voldoen aan de definitie van art. 6:1 WVV.
4. Er zijn vandaag enkele cvba’s waarin diverse vrije beroepers hun beroep beoefenen en daarbij heel bewust hebben gekozen voor het coöperatieve ondernemingsmodel: de werkerscoöperatie. Enkele voorbeelden: Impact Advocaten, Bast Architects & Engineers (bast.coop, zelfs in hun extensie outen ze zich als coöperatie) etc. En niet in het minst Boekhoudkantoor Q-bus, waarin boekhouders hun beroep uitoefenen volgens het coöperatieve model. Dat doen zij al decennia zo. Een van de boekhouders-vennoten, Marc Bosschaert, is zelfs voorzitter van Coopkracht: het netwerk voor coöperaties in Vlaanderen (een netwerk met NRC-erkenning).
Op basis van bovenstaande argumentatie, stellen wij dat ook vrije beroepers die hun beroepsactiviteit willen uitoefenen via een coöperatieve onderneming – dus volgens het coöperatieve gedachtegoed – , en die voldoet aan art. 6:1, de CV als vennootschapsvorm moeten – kunnen – kiezen.
En nog meer dan vroeger: er is immers een stijgende interesse naar ondernemingen in handen van de medewerkers: ‘werkerscoöperaties’ genaamd. Ook bepaalde vrije beroepers beginnen dit model te omarmen en kiezen heel bewust voor dit ondernemingsmodel.
Daarom baart dit parlementaire antwoord ons grote zorgen. Ook al ‘vormen antwoorden op parlementaire vragen uiteraard geen bindende bron van recht noch een authentieke interpretatie van de wet’. Als iedereen, en niet in het minst juristen en notarissen dit overnemen, fnuikt dit bovenstaande evoluties: de groei en versterking van coöperatieve ondernemingsmodellen, waaronder ook ondernemingen- en werkerscoöperaties van vrije beroepers. Evoluties met o.i. economische en maatschappelijke meerwaarde.
Een warme oproep aan alle stakeholders: hoe kunnen we dit voorkomen?
Bovenstaande argumentatie haalden we ook aan in ons artikel: ‘De coöperatieve vennootschap: enkel voor de echte coöperaties’. Een themanummer dat Lieve Jacobs en Hannes Hollebecq, adviseurs coöperatief ondernemen bij Cera, schreven voor ‘Accountancy en fiscaliteit’, een wekelijkse nieuwsbrief over fiscaliteit, accountancy en vennootschapsrecht van Larcier Business (nr 31 – 19 september 2019).
Daarin verduidelijken we het coöperatieve ondernemingsmodel, haar diversiteit, de 4 types, de interpretatie van de 7 ICA-principes (die elke coöperatie moet concretiseren binnen haar eigen coöperatieve ondernemingsmodel en context en dus niet in dwingende, algemeen geldende wetgeving mag omgezet worden), de CV in het WVV en haar unieke vennootschapsrechterlijke kenmerken.
https://www.cera.coop/nl/Cooperaties/Info-en-Onderzoek/Documentatie-Links-Onderzoek/2019/20190926_N_De-CV-enkel-voor-echte-coops
LikeLike