Een nieuwigheid van het voorlaatste faillissementsrecht (2018) was de mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding bij verzet van een derde-belanghebbende. Dit gaf de rechtbank de mogelijkheid om in grijstinten te schilderen i.p.v. het oude zwart/wit- regime van de verschoonbaarheid. Daarbij rees de vraag hoe een gedeeltelijke kwijtschelding onder de schuldeisers moest worden omgeslagen: enkel voor de zich verzettende schuldeiser, voor alle schuldeisers, hoe rekening te houden met de rangorde?
Het nieuwe art. XX.173 § 3 al. 3 stelt sinds 1 september 2023 (n.a.v. implementatie Hestructureringsrichtlijn): “De door de rechtbank gedeeltelijk geweigerde kwijtschelding wordt evenredig verdeeld over alle schuldeisers zonder inachtneming van de wettige reden van voorrang.” Dit lijkt er vanuit te gaan dat een gedeeltelijke weigering altijd geldt voor alle schuldeisers en bestaat uit een breukdeel dat voor alle schuldeisers wordt toegepast (en geen absoluut bedrag dat dan verder de rangorde volgt).
Daarmee leek de wetgever komaf te maken met de mogelijkheid dat de rechtbank ook specifieke schuldvorderingen kan uitsluiten van kwijtschelding i.p.v. één globale gedeeltelijke weigering die alle schuldeisers ten goede komt (zie voorheen D. De Marez en C. Stragier, Boek XX. Een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, 310, nr. 583 en hier).
We hebben deze inperking van de mogelijkheden van de insolventierechtbank op deze blog betreurd. Als de gehele of gedeeltelijke weigering van kwijtschelding een vorm van “bestuursaansprakelijkheid” is voor de natuurlijke persoon, dan is de mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding een manier om de sanctie af te stemmen op de schade die door de onrechtmatigheid werd veroorzaakt.