De IPR-ontwikkeling van de paulianeuze onrechtmatige daadsvordering na het faillissement van een vennootschap

Hof van Justitie schept in arrest van 10 maart 2022 (C-498/20) duidelijkheid over toepassing art. 7 Brussel I bis-Verordening (rechtsmacht) en art. 4 Rome II-Verordening (toepasselijk recht)

Er was eens… een curator van een failliete vennootschap gevestigd in Nederland die een aansprakelijkheidsvordering instelde tegen de grootmoedervennootschap, met statutaire zetel te Duitsland, wegens schending van de op haar rustende zorgplicht jegens de gezamenlijke schuldeisers van de failliete vennootschap. De rechtbank Midden-Nederland had zich bij tussenvonnis in 2018 bevoegd verklaard op grond van de Europese Insolventieverordening, omdat het centrum van de voornaamste belangen van de failliete vennootschap in Nederland lag.[1]  

In 2019 had de Nederlandse rechtbank een verzoek van de Stichting Belangenbehartiging Crediteuren om te mogen tussenkomen in het hoofgeding ingewilligd op grond van artikel 8, tweede lid van de Brussel I bis-Verordening. De stichting betoogt onder meer dat de indirect aandeelhouder ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van de failliete vennootschap en vordert namens die schuldeisers schadevergoeding via een collectieve actie (art. 3:305a NBW). De grondslag van de vorderingen van de Stichting is dezelfde als die van de curator. Anders dan in België is de bevoegdheid van de curator over de Peeters/Gatzen-vordering immers niet exclusief. Volgens de curator moet de indirecte aandeelhouder schadevergoeding betalen aan de boedel voor de onbetaalde schulden van de failliete vennootschap. Volgens de stichting moeten de schulden rechtstreeks aan de individuele schuldeisers worden betaald.[2]

Doordat het Hof van Justitie in het arrest van 6 februari 2019 had geoordeeld dat de rechtsmacht over een zgn. Peeters/Gatzen-vordering (het equivalent van onze collectieve paulianeuze onrechtmatige daadsvordering) wordt bepaald aan de hand van de Brussel I bis-Verordening, vroeg de rechtbank zich af (i) of zij nog bevoegd was om kennis te nemen van de vordering van de curator en de vordering tot tussenkomst van de stichting en (ii) of zij dan het Nederlandse recht kon toepassen. De rechtbank stelde talloze prejudiciële vragen, die het Hof van Justitie in het hierna besproken arrest van 10 maart 2022 reduceerde tot een kwartet.

Continue reading “De IPR-ontwikkeling van de paulianeuze onrechtmatige daadsvordering na het faillissement van een vennootschap”

De grondwettigheid van art. XX.20, § 3 WER inzake de vaststelling van het ereloon en de kosten van curatoren

GwH 1 oktober 2020, arrest nr. 127/2020

Dat minstens de perceptie leeft dat een groot deel van het contentieux in het insolventierecht in se draait om de vergoedingen van insolventiefunctionarissen[1] mag de lezer van deze blog niet verbazen. Vaak blijft die kwestie onder de radar doordat de geadieerde rechter zich over een andere rechtsvraag moet uitspreken. Nu en dan vormt de vergoeding van de insolventiefunctionarissen de enige inzet van het geschil. In de eerder besproken procedure m.b.t. het beroep tot nietigverklaring tegen KB van 26 april 2018 inzake de berekening van het ereloon en de kosten van insolventiefunctionarissen, was de Raad van State van oordeel dat het in het KB gemaakte onderscheid tussen curatoren en andere insolventiefunctionarissen zijn grondslag zou kunnen vinden in art. XX.20, § 3 WER.

Daarom stelde de Raad van State de volgende prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof (hierna: GwH):

“Schendt art. XX.20, § 3, tweede en derde lid WER, artikelen 10, 11 en 16 Gw, al dan niet in samenhang gelezen met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en niet-retroactiviteit en met art. 1 EP EVRM, in zoverre art. XX.20, § 3, de Koning machtigt om de regels en de barema’s betreffende de vaststelling van de erelonen van de curatoren anders te bepalen dan hetgeen is vastgelegd voor de vergoeding van andere insolventiefunctionarissen, wier kosten en erelonen worden vastgesteld in verhouding tot het belang en de complexiteit van hun opdracht en o.g.v. de tijd die nodig is voor de vervulling van hun prestaties en, in voorkomend geval, rekening houdend met de waarde van de activa, waarbij hun ook een terugbetaling van hun kosten wordt toegekend?” Continue reading “De grondwettigheid van art. XX.20, § 3 WER inzake de vaststelling van het ereloon en de kosten van curatoren”

Het “Erfolgsort” als aanknopingspunt voor de internationale bevoegdheid bij collectieve onrechtmatige daadsvordering wegens paulianeuze verhaalsbenadeling

Vervolguitspraak Hoge Raad 3 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1223) na arrest HvJ EU in zaak C-535/17

Op 6 februari 2019 oordeelde het Hof van Justitie van de Europese EU (HvJ EU) dat een Peeters/Gatzen-vordering (PGV) die een Nederlandse curator instelt tegen een derde die betrokken is bij de paulianeuze verhaalsbenadeling van de schuldeisers van een failliete vennootschap moet worden aangemerkt als vordering tot schadevergoeding die onder de verwijzingsregels van de Brussel I (bis)-Verordening valt. De Hoge Raad, die het prejudiciële verzoek had ingediend, beantwoordt in een arrest van 3 juli 2020 zelf de vraag of hij op grond van Brussel I (bis) bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.

Continue reading “Het “Erfolgsort” als aanknopingspunt voor de internationale bevoegdheid bij collectieve onrechtmatige daadsvordering wegens paulianeuze verhaalsbenadeling”

De bijzondere begroting van de bijzondere bestuursaansprakelijkheid voor RSZ-schulden

Aansprakelijkheid kan worden gereduceerd tot 1 EUR (Cass. 18 juni 2020, C.19.0258.N)

De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de RSZ-schulden in hoofde van een bestuurder van een failliete onderneming die in de loop van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring (feitelijk) bestuurder is geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen met openstaande RSZ-schulden (huidig art. XX.226 WER) zorgt al enige tijd voor controverse. Uit het recente aanbod van het Hof van Cassatie omtrent de invulling van die – in vergelijking met naburige rechtsstelsels – ongewone aansprakelijkheidsgrond konden we alvast thema’s selecteren, met een recent arrest van vorige maand als  blikvangen:

Continue reading “De bijzondere begroting van de bijzondere bestuursaansprakelijkheid voor RSZ-schulden”

KB 26 april 2018 inzake de berekening van ereloon en kosten van insolventiefunctionarissen onder vuur

Raad van State verwerpt de middelen tot vernietiging, maar stelt ook prejudiciële vraag aan Grondwettelijk Hof

In arrest nr. 246.083 van 14 november 2019 verwerpt de Franstalige afdeling van de Raad van State een beroep tot vernietiging van het reeds op dit forum besproken KB van 26 april 2018 betreffende de barema’s en de regels voor de berekening van erelonen en kosten van de insolventiefunctionarissen. Er moet daarbij wel worden benadrukt dat er nog een tweede annulatieberoep tegen het KB hangende is bij de Nederlandstalige afdeling van de Raad van State, dat bovendien steunt op andere middelen dan degene die werden aangevoerd in arrest nr. 246.083 dat hier wordt besproken.

Continue reading “KB 26 april 2018 inzake de berekening van ereloon en kosten van insolventiefunctionarissen onder vuur”

Ook onrechtmatig verkregen activa van de rechtspersoon kunnen worden misbruikt

Cassatie 2 oktober 2019 (P.18.0981.F)

Een arrest van het Hof van Cassatie van 2 oktober 2019 maakt duidelijk dat ook de activa die een rechtspersoon op onrechtmatige wijze heeft verkregen in aanmerking komen voor het misdrijf van misbruik van vennootschapsgoederen (art. 492bis Sw).

Terecht merkt het Hof van Cassatie op dat die strafbaarstelling als doel heeft om de integriteit van  het maatschappelijk vermogen en de waarde van de rechtspersoon te beschermen tegen de frauduleuze praktijken van haar bestuurders. Continue reading “Ook onrechtmatig verkregen activa van de rechtspersoon kunnen worden misbruikt”

Aandeelhouder beschikt ook na afsluiting faillissement niet over zelfstandige vordering voor afgeleide schade

Cass. 10 mei 2019 (C.17.03.97.N) gaat verder op de ingeslagen weg

Dat het leerstuk van de afgeleide schade van een aandeelhouder voor sommigen nog niet aan zijn laatste episode was toegekomen, bewijst een uitspraak van het Hof van Cassatie op 10 mei 2019.

Wat we reeds wisten: indien een derde schade berokkent aan een vennootschap, beschikt een individuele aandeelhouder van die vennootschap voor zijn afgeleide schade niet over een vorderingsrecht ten aanzien van de foutieve derde, ook al stelt de vennootschap of de curator, na faillissement van de vennootschap, zelf geen vordering in. Continue reading “Aandeelhouder beschikt ook na afsluiting faillissement niet over zelfstandige vordering voor afgeleide schade”

Over het recht op informatie van de schuldeiser die optreedt als ‘boedelberrederaar’

Eén jaar na de invoering van art. XX.225, §3 WER

Indien we het insolventielandschap met een staatsvorm zouden moeten vergelijken, komt het verlicht despotisme wellicht het dichtst in de buurt.[1] De curator die door een hogere macht (de rechtbank) wordt aangeduid om over het insolventielandschap te regeren, stelt alles in het werk om de belangen van de onderdanen (de schuldeisers) zo goed mogelijk te dienen. De schuldeisers zelf hebben en cours de route weinig inspraak in het beleid van de curator. Rekening en verantwoording door de curator vindt immers slechts plaats op de sluitingsvergadering (art. XX.170 WER). Continue reading “Over het recht op informatie van de schuldeiser die optreedt als ‘boedelberrederaar’”

HvJ bevestigt dat paulianeuze onrechtmatige daadsvordering ingesteld tijdens faillissement onder Brussel I-verordening valt

Hof van Justitie volgt conclusie van AG Bobek in de zaak C 535/17

Op 6 februari 2019 bevestigde het Hof van Justitie de conclusie van de advocaat-generaal (zie hier) dat ook een paulianeuze onrechtmatige daadsvordering (de zgn. Peeters/Gatzen-vordering naar Nederlands recht) ingesteld tijdens het faillissement van een vennootschap onder het toepassingsgebied van de Brussel I-verordening valt (for an excellent review in English: see the analysis of prof. G. Van Calster, especially with regard to the consequences of the ECJ-judgement for the applicable law in this area). Continue reading “HvJ bevestigt dat paulianeuze onrechtmatige daadsvordering ingesteld tijdens faillissement onder Brussel I-verordening valt”

Over de faillissementsaanvraag in de loop van een collectieve schuldenregeling

Orb. Gent (afd. Brugge) 3 december 2018, nr. A/18/00887

In een belangwekkend vonnis spreekt de ondernemingsrechtbank te Gent, afdeling Brugge, zich uit over de krijtlijnen waarbinnen een vrije beroeper die vóór 1 mei 2018 in een procedure van collectieve schuldenregeling verkeerde, nadien alsnog het faillissement kan aanvragen (lees: de kwijtschelding kan bekomen). Alvorens dieper in te gaan op de feiten en de inhoud van het vonnis, dient eraan herinnerd te worden dat de kwijtschelding alleen openstaat voor vrije beroepers-natuurlijke personen (art. XX.173 WER).

Continue reading “Over de faillissementsaanvraag in de loop van een collectieve schuldenregeling”

Hof van Cassatie: quasi-immuniteit bestuurder niet van toepassing bij bijzondere faillissements-aansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout

Cass. 12 oktober 2018, C.17.0614.N/1

In een arrest van 12 oktober 2018 oordeelt het Hof van Cassatie dat een bestuurder van een gefailleerde vennootschap geen beroep kan doen op de regel van de quasi-immuniteit indien hij een kennelijk grove fout beging die heeft bijgedragen tot het faillissement. Daarmee bevestigt het Hof van Cassatie het oordeel van de appelrechters (Antwerpen 15 juni 2017, TRV-RPS 2018, 541, noot R. VERHEYDEN), zij het in andere bewoordingen. Continue reading “Hof van Cassatie: quasi-immuniteit bestuurder niet van toepassing bij bijzondere faillissements-aansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout”

Ook paulianeuze onrechtmatige daadsvordering ingesteld tijdens faillissement valt onder Brussel I-verordening

Conclusie van AG Bobek in de zaak C‑535/17

Op 18 oktober 2018 concludeerde de advocaat-generaal van het Hof van Justitie dat de Nederlandse Peeters/Gatzen-vordering, ingesteld in een geschil met een Belgische verweerder onder het toepassingsgebied van de Brussel I-verordening valt en dus niet onder de Insolventieverordening. Dit zou impliceren dat de rechterlijke bevoegdheid inzake de onrechtmatige daadsvordering ingesteld tijdens een faillissementsprocedure beheerst wordt door de regels van de Brussel I-verordening, die als centraal uitgangspunt de bevoegdheid van de lidstaat van de verweerder hanteert,  en dus niet door het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend.

De Peeters/Gatzen-vordering komt grosso modo overeen met de Belgisch vordering tot vergoeding van collectieve schade.

Continue reading “Ook paulianeuze onrechtmatige daadsvordering ingesteld tijdens faillissement valt onder Brussel I-verordening”

De aansprakelijkheid als bedrijfsrevisor en commissaris van een failliet verklaarde vennootschap

Hof van beroep Antwerpen 3 mei 2018 over schade veroorzaakt door miskenning controleopdracht bedrijfsrevisor en waarschuwingsplicht van de commissaris in geval van éénhoofdigheid

In een recent arrest van 3 mei 2018 oordeelde het hof van beroep te Antwerpen inzake het faillissement van Waegener Group NV (2017/AR/89) over een vordering van de curatoren die de bedrijfsrevisor verweten fouten te hebben begaan, zowel in de uitoefening van zijn taken als bedrijfsrevisor en als commissaris, waardoor de failliete boedel schade heeft geleden. Dit arrest stelt interessante vragen over collectieve schade aan de orde. Continue reading “De aansprakelijkheid als bedrijfsrevisor en commissaris van een failliet verklaarde vennootschap”

Koninklijk Besluit inzake insolventie van vrije beroepers

Verloop van de insolventieprocedure bij vrije beroepers

Op vrijdag 27 april 2018 is het Koninklijk Besluit dat de nadere toepassingsregels van boek XX WER voor de vrije beroepen regelt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Dit besluit trad gisteren (1 mei 2018) in werking, net als het eerder besproken besluit inzake de vergoeding van insolventiefunctionarissen.

Algemeen

Door de uitbreiding van het toepassingsgebied van het insolventierecht tot ondernemingen (zie art. XX, §1, alinea 1 WER), zijn ook alle rechtspersonen en natuurlijke personen met een activiteit als vrij beroeper thans onderworpen aan het faillissement en de gerechtelijke organisatie. Vanuit het bet besef van de verregaande implicaties voor vrije beroepers heeft men extra aandacht willen besteden aan de eigenheid van deze beroepscategorie. Het besproken KB inzake de insolventie van vrije beroepers beantwoordt aan de noodzaak voor corrigerende maatregelen die zich aldus opdrong. Continue reading “Koninklijk Besluit inzake insolventie van vrije beroepers”

Koninklijk Besluit inzake vergoeding insolventiefunctionarissen: het eerste commentaar

Nieuwe regeling inzake ereloon en kosten

Op 27 april 2018 verscheen het KB houdende vaststelling van de regels en barema’s tot bepaling van de kosten en het ereloon van insolventiefunctionarissen in het Belgisch Staatsblad. Het KB bevat de uitvoeringsmaatregelen voorzien in art. XX.20, §§3-5 van het Wetboek Economisch Recht (WER). Naar dit KB werd met bijzondere aandacht uitgekeken: niet alleen door insolventiefunctionarissen, maar ook door rechtbanken en andere stakeholders (in het bijzonder schuldeisers). Continue reading “Koninklijk Besluit inzake vergoeding insolventiefunctionarissen: het eerste commentaar”

%d bloggers like this: