In een arrest van 12 oktober 2018 oordeelt het Hof van Cassatie dat een bestuurder van een gefailleerde vennootschap geen beroep kan doen op de regel van de quasi-immuniteit indien hij een kennelijk grove fout beging die heeft bijgedragen tot het faillissement. Daarmee bevestigt het Hof van Cassatie het oordeel van de appelrechters (Antwerpen 15 juni 2017, TRV-RPS 2018, 541, noot R. VERHEYDEN), zij het in andere bewoordingen.
Het Hof van Cassatie overwoog met name dat de schuldeiser die een vordering instelt op grond van oud artikel 530, § 1, tweede lid, Wetboek van Vennootschappen (dat nog van toepassing was op het besproken geschil), niet opkomt voor de vergoeding van individuele schade, maar voor zijn aandeel in de collectieve schade. Dat aandeel in de collectieve schade houdt geen verband met de contractuele schade die een schuldeiser lijdt naar aanleiding van een door de gefailleerde vennootschap niet-nagekomen verbintenis. De regel van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent
is zo’n geval niet van toepassing.
Die overweging ligt in het verlengde van zijn eerdere rechtspraak over de (niet-)toepassing van de quasi-immuniteit ten aanzien van een onrechtmatige daadsvordering ingesteld door de curator (Cass. 2 oktober 2014, Arr.Cass. 2014, 2050, RPS 2015, 149, noot D. WILLERMAIN.). Onder het huidige regime van (het inhoudelijk ongewijzigde) art. XX.225 WER kunnen de schuldeisers van de gefailleerde naast de curator optreden voor rekening van de boedel. Gesteund door de rechtspraak van het Hof van Cassatie, moeten zij het leerstuk van de quasi-immuniteit hoe dan ook niet vrezen bij een vordering tegen een bestuurder die een kennelijk grove fout beging.
De quasi-immuniteitsleer kan zich inderdaad bezwaarlijk uitstrekken tot de aansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout, omdat die precies in het leven werd geroepen als reactie op de vaststelling dat bestuurders geneigd zijn de vennootschap kaal te plukken in de schemerzone van het faillissement, zonder daarvan enige weerslag te ondervinden op hun persoonlijk vermogen. De ratio van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent (de bestuurder) is immers dat de gedupeerde schuldeiser zich kan verhalen op zijn contractuele wederpartij (de vennootschap). Laat dat nu net (mede) onmogelijk zijn geworden door de kennelijk grove bestuursfout die heeft bijgedragen tot het faillissement.