Misbruik van vennootschapsgoederen: doe het niet – Cassatie 9 mei 2024

Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Een bestuurder in het nauw doet dit best niet. Zo leert een cassatiearrest van 9 mei 2024.

Vennootschap X verkeert in ernstige financiële moeilijkheden, die nopen tot het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie. In het kader van die procedure ontvangt vennootschap X een betaling van ongeveer 1.500.000 EUR op haar vennootschapsrekening. Nog dezelfde dag verdwijnt dit geld van de rekening van vennootschap X, middels een overschrijving naar verbonden vennootschap Y (aangeduid als “storting in R/C”). Een deel van “het” (juridisch heeft het geen zin om te spreken over het geld) geld zet vervolgens de weg verder en belandt op de rekening van nog twee andere verbonden vennootschappen (A en B).

Een deel van het geld vloeit uiteindelijk terug van Y naar X. Bijkomend droeg Y de schuldvorderingen die ze had op A en B (verbonden vennootschappen) over aan X.

Met deze operaties beoogden de bestuurders van X een ontijdig beslag door voormalige aandeelhouders te vermijden. Het geld van de vennootschap werd (gewoon) even elders geparkeerd. Uiteindelijk draaide alles in de soep en werd vennootschap X vrijwillig in vereffening gesteld. Een deel van de 1.500.000 EUR was echter in rook opgegaan, t.t.z. vervangen door waardeloze schuldvorderingen op A en B.

De bestuurders van X werden strafrechtelijk aangesproken op grond van art. 492bis Strafwetboek, dat misbruik van vennootschapsgoederen strafbaar stelt (zie het standaardwerk van B. Gillard, Misbruik van vennootschapsgoederen, Brussel, Larcier, 2017, 460 p.) Deze bepaling leest als volgt:

“Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderdduizend [euro] worden gestraft de bestuurders, in feite of in rechte, van burgerlijke en handelsvennootschappen, alsook van verenigingen zonder winstoogmerk, die met bedrieglijk opzet en voor persoonlijke rechtstreekse of indirecte doeleinden gebruik hebben gemaakt van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon, hoewel zij wisten dat zulks op betekenisvolle wijze in het nadeel was van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers of vennoten. De schuldigen kunnen daarenboven veroordeeld worden tot ontzetting van hun rechten overeenkomstig artikel 33.”

In het bestreden arrest van het Hof van Beroep te Gent werden de bestuurders schuldig bevonden aan misbruik van vennootschapsgoederen. De overwegingen daartoe zijn terug te vinden in de beoordeling van het eerste onderdeel van het eerste middel. Het cassatieberoep tegen deze beoordeling wordt verworpen. In deze blogpost wordt stilgestaan bij – en aandacht gevraagd voor – de volgende overwegingen van het Hof van Cassatie.

  1. Het bedrieglijk opzet van het misdrijf misbruik van vennootschapsgoederen bestaat in het oogmerk om voor persoonlijke doeleinden de vermogensbelangen van de vennootschap en die van haar schuldeisers of vennoten te benadelen. Het is de aanwezigheid van dit bedrieglijk opzet dat het onderscheid uitmaakt tussen wat een gewone handelsverrichting is en een strafrechtelijk sanctioneerbare verrichting.
  2. Een bestuurder maakt gebruik van de goederen van de rechtspersoon op een wijze die betekenisvol in het nadeel is van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en zijn schuldeisers, onder meer wanneer hij weet dat het objectieve, redelijk te verwachten gevolg van zijn gedraging erin bestaat dat de solvabiliteit van de rechtspersoon en de executiemogelijkheden van de schuldeisers op de activa van de rechtspersoon ernstig worden aangetast of dreigen te worden aangetast.
  3. Een bestuurder die, zonder zich te kunnen beroepen op een economische noodwendigheid, een naar verhouding belangrijke geldsom onttrekt aan het vermogen van de rechtspersoon, waarvan de solvabiliteit op dat moment reeds precair is, wordt geacht te weten dat hij op betekenisvolle wijze handelt in het nadeel van de schuldeisers van de rechtspersoon.
  4. De rechter oordeelt onaantastbaar over de voor het misdrijf misbruik van vennootschapsgoederen vereiste kennis van de bestuurder van een rechtspersoon.
    Het Hof gaat na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die op grond daarvan onmogelijk te verantwoorden zijn.
  5. In zoverre het onderdeel uitgaat van andere rechtsopvattingen, faalt het naar recht.

Uit voorgaande overwegingen kunnen een aantal vragen (standaarden) worden afgeleid die voorzichte bestuurders kunnen gidsen in hun beslissingsproces.

  • Er moet worden gekeken naar het objectieve, redelijk te verwachten gevolg van de gedraging van de bestuurder. Zal dit gedrag ertoe leiden dat de “de solvabiliteit van de rechtspersoon en de executiemogelijkheden van de schuldeisers op de activa van de rechtspersoon ernstig worden aangetast of dreigen te worden aangetast”?;
  • Is er sprake van een economische noodwendigheid? Is de solvabiliteit van de vennootschap op het ogenblik van de gedraging “reeds precair”?

De aan het cassatiearrest onderliggende feiten waren vrij eenvoudig en sprekend. Bestuurders van een onderneming waarvan de solvabiliteit duidelijk precair is, sluizen gelden door naar verbonden vennootschappen, waarover ze de controle hebben. De vennootschap en de vennootschapsschuldeisers blijven over met papieren (waardeloze) beloften dat de verbonden vennootschappen hun schulden gaan voldoen. Dat tot misbruik van vennootschapsgoederen wordt besloten, mag in deze omstandigheden waarschijnlijk niet verrassen.

Andere omstandigheden zullen mogelijks delicater zijn, en maken dat de grens tussen  een gewone handelsverrichting en een strafrechtelijk sanctioneerbare verrichting dunner wordt. Wat is de tijdshorizon van het “objectieve, redelijk te verwachten gevolg”? Hoe wordt de “economische noodwendigheid” ingevuld in situaties die complexer zijn dan het (louter) doorsluizen van fondsen (bv. bij overdracht van activa/activiteiten om de continuïteit te verzekeren)?

In elk geval verschaft dit cassatiearrest munitie aan de feitenrechter om al te artificiële constructies te doorprikken. Ja, een schuldvordering is ook onderdeel van het vermogen van een schuldenaar, maar de executiemogelijkheden van de schuldeisers kunnen ernstig worden aangetast of dreigen te worden aangetast door geld op de rekening te “vervangen” door waardeloze schuldvorderingen. En dan komt het strafrecht om de hoek kijken.

Author: Arie Van Hoe

Arie Van Hoe, Head of Legal VBO-FEB, voluntary scientific collaborator (University of Antwerp)

Leave a comment