The Anatomy of Corporate Insolvency Law (Bork & Mangano)

A post by professor Reinhard Bork

Modern insolvency law has nothing in common with the grim reality depicted in certain Victorian novels of debtors subjected, not to insolvency proceedings, but to imprisonment even for indefinite periods. Since then, however, insolvency law has become a subject of extraordinary relevance and increasing intellectual fascination.

On the one hand, academics, policymakers, lawmakers, judges, and practitioners have reoriented this field of law in order to facilitate the rescue of distressed companies for as long as possible. On the other hand, this evolution has reshaped some of the most traditional categories of our legal culture. For example, this new deal has introduced into the toolbox of insolvency practitioners a great number of devices that combine the flexibility of contractual workouts with the capability of insolvency proceedings to bind even the most recalcitrant of creditors – as a result, in some cases the traditional distinction between “contract” and “proceedings” has blurred. The same tendency in favour of rescue has persuaded some lawmakers to enable distressed companies to depart from the traditional criteria according to which the debtor’s assets must be distributed – traditionally, these criteria were considered as non-negotiable – and even to waive a milestone of every company law according to which a company’s shareholders are the company’s residual claimants. A further consequence of this new approach is that in the case of group insolvencies there has been a tendency to mitigate the traditional single-entity approach according to which there ought to be one set of insolvency proceedings for each distressed company.

This finding does not relate to the insolvency law of a specific state, but to the world of all insolvency laws as a whole. Against this background, it can be an appealing task not to present and analyse a very specific insolvency law, but to ask a group of internationally outstanding scholars to examine certain core issues of insolvency law from an overarching, quasi supra-national perspective. Together with my co-editor Renato Mangano, I have now taken on this task in the book The Anatomy of Corporate Insolvency Law (Oxford University Press 2024).

Continue reading “The Anatomy of Corporate Insolvency Law (Bork & Mangano)”

Hof van Cassatie over subsidiair karakter en gegronde reden bij vordering tot uittreding

In een arrest van 27 juni 2024 bevestigde het Hof van Cassatie twee principes over de vordering tot uittreding in het kader van de wettelijke geschillenregeling. Het Hof bevestigt in het bijzonder (i) dat de vordering tot uittreding een subsidiair karakter heeft en (ii) dat een onenigheid tussen de aandeelhouders wel degelijk een ernstig en duurzaam karakter moet hebben om te kwalificeren als een gegronde reden.

Continue reading “Hof van Cassatie over subsidiair karakter en gegronde reden bij vordering tot uittreding”

Kunnen de statuten van een NV voorzien in een flexibele omschakeling tussen een raad van bestuur en een enige bestuurder, zonder nieuwe statutenwijziging?

Een post door gastblogger Carl Clottens (Eubelius, KU Leuven)

Sinds het WVV zijn er in de NV drie bestuursmodellen mogelijk: een klassieke, collegiale raad van bestuur bestaande uit minstens drie (of uitzonderlijk twee) bestuurders (zgn. monistisch bestuur), een enige bestuurder of een duaal bestuur bestaande uit een raad van toezicht en een directieraad. De vraag of een flexibele omschakeling mogelijk is van een raad van bestuur naar een enige bestuurder of omgekeerd, zonder een nieuwe statutenwijziging maar bv. louter door het ontslag of de benoeming van bestuurders, is sinds de invoering van het WVV voorwerp van discussie.

Volgens een deel van de rechtsleer moet een NV uitdrukkelijk en ondubbelzinnig kiezen voor één van de drie bestuursmodellen en is het niet mogelijk om een facultatieve clausule op te nemen die voorziet in de omschakeling van het bestuursmodel met één bestuurder naar een raad van bestuur (of omgekeerd) afhankelijk van de vraag of één of meer bestuurders worden benoemd of in functie blijven, zonder wijziging van de statuten[1].

Een andere strekking aanvaardt dergelijke mogelijkheid wel, onder meer onder verwijzing naar de BV, waar deze flexibiliteit sinds lang bestaat[2].

Hoewel controversieel, is het gebruik van dergelijke facultatieve clausules in de NV intussen wijdverspreid.

In een recent advies nr. 2023/004 van 21 juni 2024 besluit het Adviescomité inzake Vennootschappen en Verenigingen (CASAVV)[3], na een uiteenzetting van de twee strekkingen, dat de huidige wettekst niet toelaat om deze discussie te beslechten.

Continue reading “Kunnen de statuten van een NV voorzien in een flexibele omschakeling tussen een raad van bestuur en een enige bestuurder, zonder nieuwe statutenwijziging?”

Hoofdelijke aansprakelijkheid van de verkrijgende vennootschappen na splitsing – HvJ 29 juli 2024 en de lessen voor het Belgisch recht

ECLI:EU:C:2024:642

Art. 137.3 al. 2 van de Coördinatierichtlijn Vennootschapsrecht bepaalt:

Dit is een herneming van de betrokken regel uit de Zesde Richtlijn, die door het Hof van Justitie in het besproken arrest werd geïnterpreteerd na een prejudiciële vraag van het Italiaanse Corte suprema di cassazione.

Naar Belgisch recht is deze bepaling omgezet in art. 12:60 al. 2 WVV:

Vereenvoudigd samengevat komt de casus erop neer dat de gesplitste vennootschap vóór de splitsing verantwoordelijk was voor milieuschade. Deze schade wordt echter pas duidelijk na de splitsing. De vraag werd gesteld of deze aansprakelijkheid, die op het ogenblik van de splitsing nog niet vaststaand was, ook onder voornoemde regel van hoofdelijke aansprakelijkheid valt.

Het Hof beantwoordt dit – niet verrassend – bevestigend. De regel moet aldus worden uitgelegd dat:

Continue reading “Hoofdelijke aansprakelijkheid van de verkrijgende vennootschappen na splitsing – HvJ 29 juli 2024 en de lessen voor het Belgisch recht”