De ‘economische eenheid’ in het mededingingsrecht: oeverloze aansprakelijkheid, oeverloos toepassingsgebied? (II/II)

Van vermogensvereenzelviging naar procedurele vereenzelviging: een kleine stap

In een eerdere blogpost werd het arrest Sumal, gebaseerd op de leer van de economische eenheid, besproken. Het arrest introduceert een ongeziene vorm van enterprise liability. Die (beperkte) vermogensvereenzelviging is het ‘logische’ gevolg van regulatoire vereenzelviging: wie adressaat is van een rechtsnorm, draagt de gevolgen (van een schending) ervan. Het arrest is niettemin verregaand en lokte veel kritiek uit.

Minder verregaand is procedurele coördinatie of procedural consolidation’.[1] In het insolventierecht s.s. duidt dat bijvoorbeeld op het centraliseren van de bevoegde insolventierechtbank voor de procedures van verschillende groepsvennootschappen of het aanstellen van eenzelfde insolventiefunctionaris in de verschillende procedures van verbonden rechtspersonen (art. XX.13 WER). De economische realiteit wordt dan juridisch weerspiegeld, maar aan de interne vermogenssplitsing wordt niet geraakt. Dat verhoogt efficiëntie en draagt bij tot het behoud van de going concern waarde.

Continue reading “De ‘economische eenheid’ in het mededingingsrecht: oeverloze aansprakelijkheid, oeverloos toepassingsgebied? (II/II)”

De ‘economische eenheid’ in het mededingingsrecht: oeverloze aansprakelijkheid, oeverloos toepassingsgebied? (I/II)

De intrede van enterprise liability met het arrest Sumal

Al langer is duidelijk dat het mededingingsrecht kan fungeren als katalysator voor ontwikkelingen in andere rechtstakken. Ook is duidelijk dat het mededingingsrecht de rechtstak bij uitstek is die zich richt op de economische veeleer dan de juridische realiteit. Het concept van de ‘economic unit’ of ‘economische eenheid’ bewijst dat. In het Sumal-arrest, eerder besproken op deze blog, bracht het Hof van Justitie (Grote Kamer) de leer van de economische eenheid materieelrechtelijk tot zijn logisch eindpunt. In essentie werd het volgende beslist (ro. 44, 51, en 52):

  • de ‘undertaking’ (‘onderneming’) op zich, abstractie makend van de verschillende rechtspersonen waaruit deze kan bestaan, is normadressaat van het (Europese) mededingingsrecht;
  • het is de onderneming die een inbreuk op het mededingingsrecht pleegt, niet één of meerdere van de rechtspersonen waaruit zij bestaat, ook indien formeel (bv. in de boetebeslissing) slechts een inbreuk in hoofde van één of meerdere rechtspersonen werd vastgesteld;
  • de onderneming op zich is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een inbreuk; hetgeen van rechtswege impliceert dat de rechtspersonen die deel uitmaken van de onderneming en waarvan de activiteiten een concrete band hebben met de beboete activiteit hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schade veroorzaakt door een inbreuk.

Continue reading “De ‘economische eenheid’ in het mededingingsrecht: oeverloze aansprakelijkheid, oeverloos toepassingsgebied? (I/II)”

(Derden)verzet van de gefailleerde tegen het vonnis van faillietverklaring: vijftien dagen vanaf de betekening – GwH 3 oktober 2024

GwH 3 oktober 2024, nr. 108/2024

De schuldenaar die aangifte van staking van betaling doet wordt geacht een (belanghebbende, uiteraard) derde te zijn t.o.v. het resulterende vonnis van faillietverklaring. In die zin beslecht de wet van 7 juni 2023 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1023 de discussie daaromtrent (XX.108, §2, in fine WER). De aldus failliet verklaarde schuldenaar kan, zoals elke andere belanghebbende derde, derdenverzet aantekenen tegen het vonnis. De schuldenaar die geen aangifte deed van staking van betaling en dus werd gedagvaard in faillissement is geen derde t.o.v. het resulterende vonnis van faillietverklaring. In geval van verstek kan hij verzet aantekenen tegen het vonnis.

Het vonnis van faillietverklaring wordt door de curator(en) binnen de vijf dagen na dagtekening bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad (XX.107 WER). Aan de gefailleerde wordt het vonnis van faillietverklaring in elk geval ook betekend door de curator(en) (XX.106 WER). Voor een gefailleerde die geen aangifte deed van staking van betaling, fungeert de betekening ook als startpunt van een termijn van vijftien dagen om verzet aan te tekenen (XX.108, §3, eerste zin WER). Dat is anders voor de gefailleerde die aangifte deed van staking van betaling – deze heeft vijftien dagen vanaf de bekendmaking van het vonnis van faillietverklaring in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad (XX.108, §3, derde zin WER) om derdenverzet aan te tekenen. Dat is (marginaal) in het nadeel van de gefailleerde die aangifte deed van staking van betaling.

Die toestand acht het Grondwettelijk Hof strijdig met het gelijkheidsbeginsel. In de woorden van het Hof (B.8) biedt de bekendmaking “(…) zowel wat betreft de effectieve kennisname als wat betreft de vermelding van de rechtsmiddelen en de nadere regels ervan, minder waarborgen” dan de betekening aan de gefailleerde. In tegenstelling tot het bekendgemaakte uittreksel bevat het exploot van betekening immers, onder andere, informatie over de rechtsmiddelen die ter beschikking staan van de gefailleerde.

Ingevolge het arrest heeft de gefailleerde, of hij aangifte van staking van betaling deed of niet, vijftien dagen vanaf de betekening van het vonnis van faillietverklaring om daartegen (derden)verzet, al naargelang het geval, aan te tekenen.

Art. 1675/9, §3 Ger.W. doorstaat een (beperkte) grondwettigheidstoets

GWH 19 september 2024

In het kader van een collectieve schuldenregeling moet een schuldeiser aangifte doen van zijn schuldvordering bij de schuldbemiddelaar. Hij doet dat uiterlijk een maand na toezending van de beschikking van toelaatbaarheid (art. 1675/9, §2 Ger.W.). De schuldeiser krijgt standaard wel een tweede kans; indien hij niet binnen voormelde termijn aangifte van schuldvordering deed, brengt de schuldbemiddelaar hem ervan op de hoogte dat hij over een laatste termijn van vijftien dagen beschikt. Een derde kans is er echter niet. Indien de aangifte niet binnen die ultieme termijn werd gedaan, wordt de betrokken schuldeiser geacht afstand te doen van zijn schuldvordering. Gevolg daarvan is dat hij het recht verliest zich te verhalen op de schuldenaar en de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld. Hij herwint dat recht (slechts) in geval van afwijzing of herroeping van de aanzuiveringsregeling (art. 1675/9, §3 Ger.W.).

Het Grondwettelijk Hof oordeelde in een arrest van 19 september 2024 dat artikel 1675/9, §3 Ger.W. het eigendomsrecht niet onredelijk beperkt. Meer precies was de vraag of de sanctie waarin de paragraaf voorziet in geval van niet-tijdige aangifte van schuldvordering – het geacht worden afstand te doen van schuldvordering – en die de rechter moet opleggen in geval van onsuccesvolle wettige verwittiging van de schuldeiser, een onevenredige inperking van het eigendomsrecht vormt.

Continue reading “Art. 1675/9, §3 Ger.W. doorstaat een (beperkte) grondwettigheidstoets”

Rechtsmisbruik is geen zelfstandige grond voor weigering van kwijtschelding – Cassatie

Cass. 28 juni 2024

Louter op grond van rechtsmisbruik kan de kwijtschelding van een gefailleerde niet worden geweigerd. Zo bevestigt een cassatiearrest van 28 juni 2024.

De Franstalige eerste kamer casseert een arrest van het Brusselse hof van beroep omdat het op grond van rechtsmisbruik weigerde een financiële consultant kwijtschelding te verlenen. De feiten illustreren nochtans de noodzaak van uitzonderingen op het “recht” op kwijtschelding. De man had al verschillende faillissementen achter de rug, waaronder een aantal als aandeelhouder en/of bestuurder van vennootschappen waarvoor hij zich borg had gesteld. Dat leverde hem in de periode 2015 tot 2019 een aanzienlijke schuldenlast op. Op 1 oktober 2019 wordt hij, ietwat cynisch, zelfstandig financiële consultant als natuurlijke persoon-ondernemer. Op Valentijnsdag 2020 doet hij aangifte van faillissement en dient hij een verzoek tot kwijtschelding in (het oude recht is immers van toepassing). Het passief is aanzienlijk en bestaat, zo luidt het verslag van de curator, voornamelijk uit de persoonlijke schulden die dateren van vóór de opstart van zijn nieuwe activiteit.

Continue reading “Rechtsmisbruik is geen zelfstandige grond voor weigering van kwijtschelding – Cassatie”