Beginselen van Organisatierecht

We maakten voor het vak ‘Bepalingen gemeen aan alle rechtspersonen’ in de Master vennootschapsrecht (KU Leuven) een syllabus met enkele beginselen van het recht voor rechtspersonen, vennootschappen en andere ondernemingsvormen.

Het gaat hier zeker niet om een overzicht van alle of zelfs maar de belangrijkste regels. Het werk dat voorligt heeft de ambitie als een medische scan te zijn. Het wil niet de oppervlakte beschrijven, maar de interne samenhang van regels reveleren en inzoomen op essentiële details, die het systeem dragen dan wel zorgen voor pathologieën.

Dit werk (310 blz), dat nog in aanbouw is, kan hier (Beginselen van Organisatierecht) in pdf-vorm worden geconsulteerd.

Hoofdstuk 1 kijkt naar de concrete juridische gevolgen van de rechtspersoonstechniek. We doen dat door de positie van de eigenaar van een handelszaak te contrasteren met die van de aandeelhouder in een vennootschap. In hoofdstuk 2 worden de vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid en de vennootschappen met onvolkomen rechtspersoonlijkheid (VOF, CommV) aan de vergelijking toegevoegd. Aandachtspunten voor de contractspraktijk krijgen een aparte plek in hoofdstuk 4.

De titel van het eerste hoofdstuk is “Je n’ai jamais déjeuné avec une personne morale”, naar de Franse jurist – de meningen verschillen wie – die hiermee de rechtspersoon als een fictie wegzette. (In het Frans wordt de rechtspersoon meestal ‘zedelijke persoon’ genoemd. De student die op het examen antwoordde dat zijn moeder een rechtspersoon is, zou in het Frans dan nog het voordeel van de twijfel gekregen kunnen hebben).

Dit kaderde in een versleten debat tussen de fictieleer en de realiteitsleer. De fictieleer zag de rechtspersoon als een creatie van het recht en zag daarin de verantwoording voor een strenge regulering. De realiteitsleer zag de rechtspersoon als een realiteit die door het recht enkel werd erkend. Dit gold als verantwoording voor een liberale regulering.

Ik noem dit debat versleten omdat elke jurist hopelijk inziet dat een begrip als rechtspersoon, maar ook andere begrippen als rechtssubject, vordering, schuld, …ficties zijn, die niet in rerum natura worden teruggevonden. Ze bevinden zich niet in de zichtbare of onzichtbare schepping, maar in het hoofd van mensen. Het verschil met literaire fictie is dat de juridische fictie met overheidsgeweld wordt afgedwongen.

We kiezen dus resoluut, en verder onuitgesproken, voor een opvatting van de rechtspersoon als een juridische techniek. Daar op zichzelf leiden we geen normatieve stellingnames uit af. Dit kan zowel gecombineerd worden met een restrictieve of liberale benadering.

Wel kijken we met een normatieve blik naar de concrete gevolgen van de techniek, in het bijzonder beperkte aansprakelijkheid en vermogensafscheiding in hoofdstuk 3. Wat zijn de redenen voor deze gevolgen? Wat zijn de risico’s ervan? En welke remedies voor deze risico’s zitten of zouden er moeten zitten in de gereedschapskist van de het organisatierecht?

Het motto van hoofdstuk 5 is een antwoord op de hiervóór geciteerd Franse jurist door een collega: “Moi non plus, mais je l’ai souvent vue payer l’addition”. Als juridische techniek creëert de rechtspersoon een fictief subject waaraan rechten en verplichtingen worden toegerekend. Hoe deze toerekening gebeurt, is essentieel voor het optreden van een organisatie in het rechtsverkeer. Het gaat hier om vertegenwoordiging, onrechtmatige daden, misdrijven en subjectieve gesteldheden. Ook de rechtsbekwaamheid en algemene grenzen als wettelijke specialiteit, statutaire specialiteit en vennootschapsbelang komen hier aan bod. Hoewel geschreven op maat van de rechtspersoon, gelden de besproken principes ook voor andere organisaties.

Hoofdstuk 7 kijkt naar de structuur van het Belgische organisatierecht. Hoe is het WVV georganiseerd? Welke vormen zitten bij het WVV? Wat karakteriseert een vennootschap en een vereniging? Hoe passen organisaties in het formele en het functionele ondernemingsbegrip van het ondernemingsrecht?

Hoofdstuk 8 kijkt naar wat de rechtspersoon onderscheidt van andere organisatievormen: oprichtingsformaliteiten en publiciteitsvoorschrift. Ook het handelen namens de rechtspersoon in oprichting wordt hier besproken.

Hoofdstuk 9 bespreekt uitgebreid één van de belangrijkste remedies tegen de risico’s van de rechtspersoonstechniek: bestuursaansprakelijkheid, zoals in het WVV, het gemeen aansprakelijkheidsrecht en het insolventierecht.

Drie hoofdstukken blijven onafgewerkt en werden niet opgenomen: hoofdstuk 5 over het IPR (keuze van en verandering van het toepasselijk recht), hoofdstuk 10 over liquiditeit en liquidatie (ontbinding, overdracht van aandelen, beslag op aandelen, uittredingsregelingen) en hoofdstuk 11 over twee modellen van vermogensovergang (vereffening en overdracht onder algemene titel).

Joeri Vananroye

foto : Regentschapsstraat, Brussel, 6 mei 2020

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

3 thoughts on “Beginselen van Organisatierecht”

  1. Joeri – Van harte gefeliciteerd! Ik ga er doorheen bladeren. De hoofdstukken aan het slot (liquidatie e d) zouden wellicht vanuit de preventive restructuring directive mede invulling kunnen krijgen. Hartelijke groet, Bob

    Prof. mr. B. Wessels

    Singel 99

    3311 PB Dordrecht

    Post/Mail

    Postbus/PO Box 1199

    3300 BD Dordrecht

    The Netherlands

    M ++ 31 (0)6 295 774 03

    T ++ 31 (0)78 639 00 28

    E bwessels@bobwessels.nl

    http://www.bobwessels.nl

    Van: Corporate Finance Lab Verzonden: dinsdag 22 september 2020 17:26 Aan: bwessels@bobwessels.nl Onderwerp: [New post] Beginselen van Organisatierecht

    Joeri Vananroye posted: ” We maakten voor het vak ‘Bepalingen gemeen aan alle rechtspersonen’ in de Master vennootschapsrecht (KU Leuven) een syllabus met enkele beginselen van het recht voor rechtspersonen, vennootschappen en andere ondernemingsvormen. Het gaat hier zeker niet”

    Like

  2. Heel fijn en verrijkend dat een dergelijk overzichtelijk en ‘veelomvattend’ werk integraal gedeeld wordt. Dank je wel!

    Wat de vraag betreft op pagina 179: “Wat de normatieve waarde van de definitie van de Coöperatieve Vennootschap precies is, is dan weer een andere vraag. Ook na herhaalde lectuur wordt het niet meteen duidelijk wat de grenzen zijn die worden opgelegd aan de wettelijke specialiteit van de CV.”

    Ook al is dit misschien een retorische vraag, een poging om er een antwoord op te bieden, of toch om er de nodige achtergrondinfo bij te geven, vind je in dit artikel: De coöperatieve vennootschap: enkel voor de echte coöperaties? in Accountancy en fiscaliteit’, een wekelijkse nieuwsbrief over fiscaliteit, accountancy en vennootschapsrecht van Larcier Business (nr 31 – 19 september 2019).

    https://www.cera.coop/nl/cooperaties/info-en-onderzoek/documentatie-links-onderzoek/2019/20190926_n_de-cv-enkel-voor-echte-coops

    Like

Leave a reply to Robbie Tas Cancel reply