In haar magistrale proefschrift beschrijft M. Grégoire de (gevolgen van de) samenloop als volgt (p. 28, nr. 41):
Au moment de sa réalisation, chaque créance s’empare de la part abstraite du patrimoine qui peut lui être attribuée en fonction de l’importance des autres droits en concours. La procédure consécutive ne fait que concrétiser ce partage intellectuel. L’équilibre entre les droits en concours est donc fixé, par exemple, au moment du jugement déclaratif de faillite, de l’homologation du concordat par abandon d’actif, ou encore de l’assemblée générale qui décide de la mise en liquidation de la société.
In minder elegante (eigen) bewoordingen gesteld: de samenloop legt de onderlinge rangschikking der schuldeisers vast en bepaalt wat de schuldeisers – in functie van deze rangschikking – zullen ontvangen in het kader van de relevante procedure (vgl. Dirix/de Corte, Zekerheidsrechten, p. 37, nr. 41: “Vanaf dat ogenblik [samenloop] worden de aanspraken van de schuldeisers in hun onderlinge verhouding onherroepelijk vastgelegd (het fixatiebeginsel“).
Laten we dit principe toepassen op volgende casus: op 30 juni 1983 verleent een bank een krediet aan een vennootschap. Enkele weken later (meer bepaald op 13 juli 1983) wordt de hypotheek netjes ingeschreven. Op 12 september 2011 wordt de schuldenaar failliet verklaard. De afwikkeling van het faillissement – zo gaat dat nu eenmaal – vergt enige tijd. Op 13 juli 2013 vervalt de hypothecaire inschrijving, bij gebrek aan hernieuwing. In 2016 wordt het onroerend goed verkocht. Bij de verdeling van de opbrengst ervan wordt geen rekening gehouden met de hypotheek zoals ingeschreven op 13 juli 1983. Quid?
Wanneer we teruggrijpen naar de inleidende citaten is het antwoord helder: op 12 september 2011, dag van het openvallen van het faillissement, was er wel degelijk een aan de boedel tegenstelbare hypotheek, en aangezien de race tussen de schuldeisers wordt beslecht op die dag, hebben latere gebeurtenissen geen invloed op de rangschikking tussen de schuldeisers. Veel juristen zouden deze casus in die zin oplossen en studenten zouden voor dit antwoord goede punten krijgen (maar deze casus zou zeker niet de moeilijkste vraag op het examen zijn).
Komen we evenwel tot het cassatiearrest van 28 april 2025. Met dit arrest, en in zeer duidelijke bewoordingen, besluit het Hof van Cassatie tot een totaal andere uitkomst. De kernoverwegingen van het Hof luiden als volgt:
Il suit de la combinaison de ces dispositions que, si le jugement déclaratif de faillite entraîne le dessaisissement du débiteur et fait naître un concours entre les créanciers, seuls les droits des créanciers chirographaires et privilégiés généraux sont cristallisés au jour de la faillite.
Il s’ensuit que, lorsque le délai de validité de l’inscription hypothécaire prise par un créancier expire après le jugement déclaratif de la faillite du débiteur, ce créancier est tenu de procéder au renouvellement de son inscription pour conserver son droit de préférence jusqu’à ce qu’il soit reporté sur le prix du bien hypothéqué.
De zekerheid van de samenloop blijkt plots niet zo zeker te zijn voor de hypothecaire schuldeiser (en bij uitbreiding andere titularissen van bijzondere zekerheden). Vanuit doctrinair oogpunt laat dit arrest zich maar moeilijk inpassen in de theorie van het insolventierecht, zoals deze de voorbije decennia gaandeweg vorm heeft gekregen (zie, E. Dirix, Van alle markten. Liber Amicorum Eddy Wymeersch, 2008, p. 415, nr. 4 (met verwijzing naar Thomas Jackson): “Wat de zakelijke zekerheidsrechten betreft, is de opening van de procedure het moment waarop hun faillissementsbestendigheid moet worden vastgesteld en hun rangorde bepaald.“).
Sire, er is geen samenloop meer.
Edit – met toevoeging van het arrest, zoals gepubliceerd na de initiële post.
Is niet zo moeilijk in te passen hoor. Het Hof heeft over de omvang van de kristallisatie en besluit dat die kristallisatie (we spreken van fixatie) van de rechten der schuldeisers niet geldt voor het onderpand van zakelijke rechten (in casu het gehypothekeerde deel van het onroerend goed). Zakelijke rechten kunnen na het faillissement dus nog tenietgaan op grond van de eigen regels van het zakelijk recht (hier het overal van de hypotheek). Ik geef toe dat ook de andere oplossing verdedigbaar is en kan ingepast worden, maar het is geen onzin om te stellen dat het insolventierecht geen afbreuk doet aan het goederenrecht op dit punt.
Matthias Storme (prof.em. insolventierecht)
LikeLike