Immuniteit van uitvoeringsagenten in het Wetsvoorstel nieuw Boek 6 BW: een beknopt pleidooi tegen de voorgenomen afschaffing

Wetsvoorstel Buitencontractuele Aansprakelijkheid (DOC 55 3213)

1. De aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten betreft de vraag in welke mate een hoofdschuldeiser (bv. koper, bouwheer) een buitencontractuele vordering heeft indien een uitvoeringsagent (bv. leverancier, onderaannemer) van zijn hoofdschuldenaar (bv. verkoper, aannemer) door een onrechtmatige daad schade veroorzaakt aan deze hoofdschuldeiser. Uitvoeringsagenten kunnen natuurlijke personen zijn (bv. werknemers, bestuurders) of rechtspersonen (bv. bank die een betaling uitvoert, koeriersbedrijf).

Naar huidig recht heeft de uitvoeringsagent een verregaande immuniteit ten aanzien van de contractuele schuldeiser van zijn opdrachtgever. In het Wetsvoorstel houdende boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek vervalt deze immuniteit, al blijkt dit eerder impliciet.

2. Het bestaande systeem heeft het voordeel van eenvoud en voorspelbaarheid:

– Het is eenvoudig en voorspelbaar voor de hoofdschuldeiser, die juridisch beter noch slechter wordt doordat zijn schuldenaar uitvoeringsagenten gebruikt. In elke verhouding wordt recht gedaan aan daar geldende afspraken en regels van aanvullend of dwingend recht. Het is ook zeer duidelijk wie door wie kan worden aangesproken.

– Het is eenvoudig en voorspelbaar voor de uitvoeringsagent, die niet plots wordt geconfronteerd met een contractpartij van zijn contractpartij. De uitvoeringsagent is immers niet altijd op de hoogte van (i) de omstandigheid dat hij uitvoeringsagent is en (ii) de afspraken en risico’s in de hoofdverhouding.

– De immuniteit van de uitvoeringsagent verhindert een in vergelijkend perspectief zeer verregaande buitencontractuele aansprakelijkheid in de contractuele sfeer, nu een contractuele tekortkoming door een professional snel ook als buitencontractuele fout wordt aanvaard. Het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht is, ook na een gebeurlijke goedkeuring van het Wetsvoorstel, immers zeer eiservriendelijk met een ruim foutbegrip, een ruim schadebegrip en een ruim begrip van causaliteit. De immuniteit van de uitvoeringsagent compenseert dit.

3. De (eerder impliciete maar wel duidelijke) afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent in het Wetsvoorstel miskent de contractuele afspraken tussen hoofdschuldenaar en uitvoeringsagent.

Het Wetsvoorstel zwijgt over de doorwerking van bevrijdingsbedingen (en andere aansprakelijkheidsmitigerende elementen) uit de contractuele verhouding tussen de uitvoeringsagent en zijn opdrachtgever. Het voorgestelde art. 6.4 § 2 BW (zie bijlage) stelt wel dat de uitvoeringsagent dezelfde verweermiddelen kan inroepen als de hoofdschuldenaar. Het is net deze bepaling waar a contrario uit moet worden afgeleid dan de bestaande ruimere immuniteit werd afgeschaft. Evenzeer moet er a contrario uit worden afgeleid dat de uitvoeringsagent zijn verweermiddelen uit de verhouding met de hoofdschuldenaar niet kan inroepen.

De contractuele economie tussen de drie partijen wordt hierdoor ernstig door elkaar geschud. De aansprakelijkheid voor de uitvoering van een overeenkomst wordt via buitencontractuele weg substantieel verzwaard, op een wijze die de uitvoeringsagent niet altijd kan voorzien. Ik zie hier geen verantwoording voor.

4. De afschaffing creëert een complex kluwen van vorderingen zonder verkeersregels.

Primo, de uitvoeringsagent zou door twee schuldeisers kunnen worden aangesproken: door zijn opdrachtgever (de hoofdschuldenaar) en door de hoofdschuldeiser. Het kan uiteraard niet zijn dat de uitvoeringsagent dubbel moet betalen, voor wat vaak toch overlappende schade zal zijn. Het Wetsvoorstel voorziet echter geen voorrangsregel.

Secundo, de hoofdschuldeiser krijgt twee vorderingen: een contractuele tegen de hoofdschuldenaar, een buitencontractuele tegen diens uitvoeringsagent. Opnieuw is hier geen voorrangsregel voor voorzien.

Tertio, er ontstaat een ganse regresproblematiek indien een uitvoeringsagent wordt aangesproken door een hoofdschuldeiser, terwijl die uitvoeringsagent in de verhouding met de hoofdschuldenaar heeft afgesproken dat hij die aansprakelijkheid niet moet dragen. Soms zal dit contractueel worden bedongen. Indien dit niet het geval is biedt het Wetsvoorstel geen antwoord. In ieder geval verhogen regresvorderingen significant de complexiteit en de proceskosten.

Bij dit alles moet voor ogen gehouden worden dat er in de praktijk meestal een lange keten van uitvoeringsagenten is, waarbij de vorderingen exponentieel zullen toenemen.

5. De afschaffing verschuift het insolventierisico op een wijze die inopportuun is. De uitvoeringsagent zal vooral in het vizier komen van de hoofdschuldeiser indien de hoofdschuldenaar failliet is. Daarbij wordt de uitvoeringsagent de facto borg van de hoofdschuldenaar. Daarbij riskeren de andere schuldeisers van de hoofdschuldenaar te moeten inleveren: indien de uitvoeringsagent de hoofdschuldeiser vergoedt, zal die vergoeding niet meer door de boedel van de schuldenaar kunnen worden gevorderd.

Naar huidig recht hebben enkel ‘onvrijwillige schuldeisers’, zoals slachtoffers van een onrechtmatige daad, de fiscus of de RSZ, de mogelijkheid om agenten van de primaire aansprakelijke aan te spreken en diens insolvabiliteit te ontwijken. Dat is verantwoord: ze hebben het risico van de insolvabiliteit van hun tegenpartij niet bewust opgenomen. In het systeem van het Wetsvoorstel kunnen ook contractuele schuldeisers dit doen. De prijs hiervoor zal worden betaald door de onvrijwillige schuldeisers  die op (per hypothese schaarse) goederen ook de concurrentie met contractuele schuldeisers moeten ondergaan.

6. De afschaffing zorgt er verder voor dat, als de uitvoeringsagent een bestuurder van een rechtspersoon betreft, onvrijwillige schuldeisers ook concurrentie moeten ondergaan van de vrijwillige bij het ‘opeten’ van de maximale bedragen voor bestuursaansprakelijkheid (art. 2:57 WVV). Deze maximale bedragen gelden per feit of geheel van feiten dat aanleiding kan geven tot aansprakelijkheid, ongeacht het aantal eisers of vorderingen. De wetgever creëert aldus een artificiële wedren op het vermogen van bestuurders: als het maximale bedrag ‘op’ is, krijgen nakomende schuldeisers immers niets. Wie eerst komt, eerst maalt. Naar huidig recht hebben enkel de onvrijwillige schuldeisers van de vennootschap een vordering. Na afschaffing van de immuniteit krijgen ze concurrentie van vrijwillige schuldeisers zijn met een sterke positie (bv. kredietverlener) of insiderstatus (bv. moedervennootschap met vordering op de gefailleerde dochtervennootschap). Onvrijwillige schuldeisers zoals de fiscus of RSZ zullen minder krijgen of uit de boot te vallen.

Deze post is gebaseerd op een nota gemaakt voor de Commissie voor Justitie van de Kamer n.a.v. een hoorzitting later vandaag 3 oktober 2023.


Joeri Vananroye

Bijlage: artikel 6.4, § 2 BW zoals voorgesteld in het Wetsvoorstel

§ 1. Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, vinden de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid toepassing tussen medecontractanten. Indien de benadeelde echter op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid van zijn medecontractant schadeloosstelling vordert voor schade als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verbintenis, kan deze medecontractant de verweermiddelen inroepen voortvloeiend uit de wetgeving inzake bijzondere contracten, uit de contractuele bedingen en uit de bijzondere verjaringsregels van toepassing op het contract. Dit is niet het geval bij vorderingen tot schadeloosstelling voor schade als gevolg van een aantasting van de fysieke integriteit of van een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken. § 2. Indien de benadeelde schadeloosstelling voor schade als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verbintenis vordert van een hulppersoon van zijn medecontractant, kan deze hulppersoon dezelfde verweermiddelen inroepen als de medecontractant op grond van paragraaf 1.

Unknown's avatar

Author: Joeri Vananroye

Professor of insolvency law and economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

One thought on “Immuniteit van uitvoeringsagenten in het Wetsvoorstel nieuw Boek 6 BW: een beknopt pleidooi tegen de voorgenomen afschaffing”

Leave a comment