Bestuurders na het wegvallen van de immuniteit van uitvoeringsagent: wat kan de rechtspersoon doen om zijn bestuurders te beschermen?

Als een bestuurder van een rechtspersoon een fout maakt in de uitvoering van een overeenkomst tussen die rechtspersoon en een derde, wordt die bestuurder vandaag beschermd door de immuniteit van de uitvoeringsagent.  Die bescherming valt weg na de inwerkingtreding van Boek 6 BW, waarbij we hiervoor hebben opmerkt dat dit niet betekent dat de bestuurder automatisch aansprakelijk wordt voor elke wanprestatie die hem materieel toerekenbaar is.

We hebben er daar ook op gewezen dat het aansprakelijkheidsrisico van bestuurders materieel wel degelijk uitbreidt: ze zullen in de toekomst buitencontractuele aansprakelijkheid riskeren voor gevallen waar ze nu intern niet aansprakelijk zijn.

Wat kan de rechtspersoon (en we veronderstellen dat de rechtspersoon gestuurd wordt door de bezorgde bestuurders) doen om het verhoogde aansprakelijkheidsrisico van bestuurders te beperken? We bekijken dit vanuit het exoneratie- en vrijwaringsverbod van art. 2:58 WVV.

Continue reading “Bestuurders na het wegvallen van de immuniteit van uitvoeringsagent: wat kan de rechtspersoon doen om zijn bestuurders te beschermen?”

De kameel en het sleutelgat

Een reflectie over interpretatie en de temporele werking van boek 6 BW

De jurist die wordt geconfronteerd met een wetsbepaling met in een normale lezing onwenselijke gevolgen, heeft grosso modo twee opties. Of hij interpreteert eerder letterlijk, de ongewenste gevolgen van die interpretatie er op de koop bij nemend. Of hij interpreteert vrij, de tekst van de wet ombuigend of zelfs negerend om tot het gewenste resultaat te komen.

Wie letterlijk interpreteert gaat uit van de fictie dat de wetgever kan schrijven. De onwenselijke gevolgen betekenen dat de wetgever die ook effectief wilde.

Wie vrij interpreteert gaat uit van de fictie dat de wetgever rationeel is. En als de tekst tot onwenselijke gevolgen leidt, is dat enkel omdat de wetgever zich gebrekkig heeft uitgedrukt.

Als we bij wijze van grove veralgemening de Belgische privatist in één van deze, op zich reeds simpele, hokjes zouden moeten duwen, is dat ongetwijfeld dat van de vrij interpretatie en de vrije rechtsvinding. De interpretatie begint bij de tekst, maar met grote poëtische vrijheid wordt er betekenis aan gegeven die vaak van die tekst is losgeweekt. Lees maar er staat niet wat er staat, naar het woord van Martinus Nijhoff.

Hoe kan het anders?

Tot voor kort diende de Belgische privatist immers te werken met antieke teksten. Naarmate een norm zich verwijdert in de tijd van haar ontstaan, verzwakte de zwaartekracht die uitgaat van de tekst van die norm. Teksten geschreven uit de tijd van de diligence, dienden te worden toegepast in de tijd van chatgpt. Regels inzake het goederen- en verbintenissenrecht werden tot zeer recent nauwelijks gewijzigd sinds 1804. Dat werkt enkel indien interpretatoren kunnen gaan zweven.

De vetustiteit van teksten verantwoordt en vereist de zeer losse omgang ermee. ‘Elke daad van de mens’ uit art. 1382 BW werd toegepast op andere organisaties dan mensen. De aansprakelijkheid van ‘vader en moeder’ uit art. 1384 al 1. oud BW op ‘vader en vader’. De ‘dienstboden en aangestelden’ uit art. 1384 al. 2 oud BW op de CEO. En voor de bestuurders werd een toerekeningsmechanisme uitgevonden dat in geen enkele wet staat.

Bent u nog niet overtuigd dat de Belgische privatist aan vrije rechtsvinding doet (daar bestaat immers hardnekkkige ontkenning omtrent)? Doe de test. Blijf weg van codex en internet en schrijf op wat u denkt dat in art. 1382 BW staat en vergelijk dat dan met wat de tekst van het artikel zegt. Weinig juristen komen in de buurt, ook al is dit het sacrosancte artikel dat zogezegd iedereen kent.

Daarbij komt dat bij een formele wet de eerbied voor de tekst ervan zijn verantwoording vindt in het respect voor de democratische legitimiteit van die norm. Maar hoe zwaar weegt dit mee bij een BW dat werd opgedrongen door een Franse bezetter en gepromulgeerd door een zelfgekroonde keizer? Zeker, ook dan is er een zekere democratische legitimiteit doordat de opeenvolgende democratische wetgevers die tekst niet hebben herroepen of gewijzigd, maar bij een vermogensrecht waar de Belgische wetgever tot aan het tijdperk-Geens geen acht op sloeg, heeft dit de doctrine en rechtspraak terecht nooit tot grote terughoudendheid bewogen.

Dat is uiteraard anders voor recente normen. De tekst mag en moet om redenen van democratische legitimiteit zwaarder doorwegen. Naarmate de tekst jonger is, dringt een meer grammaticale lezing zich op. Het is een gebruikelijke evolutie dat na een codificatie een periode van tekstgetrouwe exegese volgt, om dan weer terug te keren tot vrijere rechtsvinding. Dat betekent niet dat recente wetgeving nooit vrij mag worden geïnterpreteerd: ook bij recente wetten kan de wetgever irrationeel zijn of slecht geschreven hebben, maar we mogen daar niet te snel van uitgaan.

* *
*

Dit brengt me bij boek 6 BW.

Continue reading “De kameel en het sleutelgat”

Nieuw regime voor de uitvoeringsagent: een rechtszekere quasi-aansprakelijkheid?

Een post door gastblogger Artuur Keukeleire (UAntwerpen)

‘Een goedbedoeld wetsvoorstel dreigt te ontaarden in een rechtsonzekere en abrupte verstoring van wat voor decennia bekend terrein was’

“In de nacht van 1 op 2 februari 2024 keurde de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsvoorstel houdende Boek 6 (BW) ‘Buitencontractuele aansprakelijkheid’ goed. Vooral de omkering van het samenloopverbod en de ‘quasi-aansprakelijkheid’ van de uitvoeringsagent hield de gemoederen bezig.[1] Zo werden op herhaald verzoek vanuit de rechtspraktijk, excepties uit de overeenkomst met de uitvoeringsagent tegenwerpelijk gemaakt aan de hoofdopdrachtgever.[2] De uiteindelijk aangenomen regeling (toekomstig art. 6.3 BW) neemt de andere bezorgdheden niet weg, wat ook bleek tijdens een studiedag in het Vlaams Parlement op 2 februari. Hieronder worden alvast enkele belangrijke bedenkingen opgelijst.[3]

Continue reading “Nieuw regime voor de uitvoeringsagent: een rechtszekere quasi-aansprakelijkheid?”

Een toekomstige afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent riskeert ook bestaande overeenkomsten te impacteren

De trouwe lezer van dit forum heeft mogelijks reeds gehoord dat de afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent nakende is (zie hier). De praktische impact hiervan is groot aangezien in het economisch verkeer zo wat elke overeenkomst door een lange reeks uitvoeringsagenten (bestuurders, werknemers, derden, …) wordt uitgevoerd.

Over boek 6 moet nog door de plenaire Kamer worden gestemd. Bij goedkeuring en afkondiging door de Koning, treden de regels – en dus ook de afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent – in werking de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. In deze post wil ik er aan herinneren dat een voorzichtige contractant reeds nú deze afschaffing moet anticiperen. De afschaffing van de immuniteit riskeert immers een impact te hebben op overeenkomsten die werden afgesloten vóór boek 6 inwerking zal zijn getreden.

Continue reading “Een toekomstige afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent riskeert ook bestaande overeenkomsten te impacteren”

De werknemer: een onderbelicht slachtoffer van de afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent

De duizendste blogpost op Corporate Finance Lab

Het ziet er dus naar uit dat er een politieke meerderheid (misschien zelfs consensus) bestaat omtrent de afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent. Zie de post van Roodhooft van gisteren. In kort komt de tekst goedgekeurd in de Commissie Justitie hier op neer:

  • De immuniteit van de uitvoeringsagent wordt afgeschaft: de hoofdschuldeiser kan dus de uitvoeringsagent van zijn hoofdschuldenaar aanspreken indien die een onrechtmatige daad begaat in de uitvoering van de hoofdovereenkomst;
  • De uitvoeringsagent kan de excepties inroepen uit de verhouding tussen hoofdschuldeiser en hoofdschuldenaar (zoals in het initiële wetsvoorstel);
  • De uitvoeringsagent kan ook de excepties inroepen uit zijn verhouding met de hoofdschuldenaar (anders dan in het initiële voorstel);
  • Er is geen sprake meer van een rechtstreeks vordering (wat ergens onderweg een amendement was van de indieners van het initiële voorstel).

Deze post – overigens de duizendste post op Corporate Finance Lab – wil wijzen op een tot nu onderbelicht slachtoffer van de afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent: werknemers.

Continue reading “De werknemer: een onderbelicht slachtoffer van de afschaffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent”

Immuniteit van uitvoeringsagenten in het Wetsvoorstel nieuw Boek 6 BW: een beknopt pleidooi tegen de voorgenomen afschaffing

Wetsvoorstel Buitencontractuele Aansprakelijkheid (DOC 55 3213)

1. De aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten betreft de vraag in welke mate een hoofdschuldeiser (bv. koper, bouwheer) een buitencontractuele vordering heeft indien een uitvoeringsagent (bv. leverancier, onderaannemer) van zijn hoofdschuldenaar (bv. verkoper, aannemer) door een onrechtmatige daad schade veroorzaakt aan deze hoofdschuldeiser. Uitvoeringsagenten kunnen natuurlijke personen zijn (bv. werknemers, bestuurders) of rechtspersonen (bv. bank die een betaling uitvoert, koeriersbedrijf).

Naar huidig recht heeft de uitvoeringsagent een verregaande immuniteit ten aanzien van de contractuele schuldeiser van zijn opdrachtgever. In het Wetsvoorstel houdende boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek vervalt deze immuniteit, al blijkt dit eerder impliciet.

Continue reading “Immuniteit van uitvoeringsagenten in het Wetsvoorstel nieuw Boek 6 BW: een beknopt pleidooi tegen de voorgenomen afschaffing”

De ‘quasi’ in de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent

Cass. 4 februari 2022 (C.21/0278.F)

De aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten betreft de vraag in welke mate een contractuele schuldeiser een buitencontractuele vordering heeft indien een uitvoeringsagent van zijn schuldenaar door een onrechtmatige daad schade veroorzaakt aan deze contractuele schuldeisers. In de praktijk is een belangrijk toepassingsgeval de aansprakelijkheid van een bestuurder (C) van een rechtspersoon (B) t.a.v. een contractspartner (A) van die rechtspersoon.

In het huidige recht heeft de uitvoeringsagent, een verregaande immuniteit t.a.v. de contractuele schuldeiser van zijn opdrachtgever: A kan C in de regel niet aanspreken. Het oud BW zelf zwijgt hierover; deze immuniteit volgt uit vaststaande rechtspraak sinds het bekende Stuwadoors-arrest uit 1973 (Cass. 7 december 1973, NV Muller-Thomson en NV Wm. H. Muller & cot/ Royal Insurance Company Ltd, Arr. Cass. 1974, 1974, 395; JT 1974, 443; Pas. 1974, 376; RW 1973-1974, 1597, noot J. Herbots). Zie hier, hier en hier voor de wilde plannen m.b.t. de uitvoeringsagent in het ontwerp van nieuw buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

Een klassieke uitzondering op de immuniteit van de uitvoeringsagent betreft fouten die ook een misdrijf uitmaken (bv. onvrijwillige slagen en verwondingen). Vandaar dat er meestal sprake is van een ‘quasi-immuniteit’. Een arrest van het Hof van Cassatie van 4 februari 2022 behandelt de vraag of deze uitzondering op een burgerrechtelijke immuniteit veronderstelt dat de betrokken uitvoeringsagent voor de strafrechter werd vervolgd en veroordeeld.

Continue reading “De ‘quasi’ in de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent”

Immuniteit van de uitvoeringsagent in het ontwerp-boek 5 (nieuw) BW

Het laatste nummer van het TPR is helemaal besteed aan bijdragen over het voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het Burgerlijk Wetboek.

Met Olivier Roodhooft schreef ik een bijdrage in dit thema-nummer over (i) toerekening aan rechtspersonen en (ii) de aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten (‘hulppersonen’) t.a.v. de contractuele schuldeiser van hun opdrachtgever.

Continue reading “Immuniteit van de uitvoeringsagent in het ontwerp-boek 5 (nieuw) BW”

Immuniteit van de uitvoeringsagent, collectieve schade, afgeleide schade: meer insolventierecht dan verbintenissenrecht

De allocatieve functie van enkele verbintenisrechtelijke regels

De insolventiehypothese, samenloop of collectieve insolventieprocedures zijn in de Code civil opvallend nagenoeg afwezig. Insolventierecht is nochtans in het Belgische privaatrecht een onzichtbare kracht waarrond vele regels van vermogensrecht graviteren.  Het insolventierecht  legt de ware aard bloot van verbintenisrechtelijke figuren” zoals de immuniteit van de uitvoeringsagent of het onderscheid tussen afgeleide en persoonlijke schade. Deze regels vinden we in het verbintenissenrecht, maar ze hebben een belangrijke allocatieve functie bij de insolventie van een partij. Deze regels wijzen schulden en schuldvorderingen toe aan het vermogen van één rechtssubject, om te verhinderen dat de regels inzake de rangorde bij samenloop worden omzeild. Continue reading “Immuniteit van de uitvoeringsagent, collectieve schade, afgeleide schade: meer insolventierecht dan verbintenissenrecht”

‘Invoering van de samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid zal leiden tot een explosie van aansprakelijkheids-vorderingen’

Professor Matthias Storme (KU Leuven) over hervorming van het verbintenissenrecht

In het meest recente nummer van de Juristenkrant analyseert Professor Storme in een prikkelend opiniestuk de hervorming van het burgerlijk wetboek, vooral het luik verbintenissenrecht (“Een nieuw verbintenissenrecht: oude wijn in oude zakken”,  Juristenkrant 2018, afl. 372, 17 – zonder paywall ook hier te lezen). Zijn uitgangspunt is dat de hoge aanpassingskost van een nieuw wetboek enkel verantwoord is indien dit opweegt tegen de verbeteringen die zo’n nieuw wetboek brengt. Zijn conclusie is dat dit niet het geval is in het voorliggende ontwerp.

Interessant is dat deze bijdrage ook aandacht besteedt aan de opheffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent, die eerder ook hier op deze blog aan bod kwam: Continue reading “‘Invoering van de samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid zal leiden tot een explosie van aansprakelijkheids-vorderingen’”