De vereffeningsprocedure vervult een essentiële rol in de vrijwaring van de rechten van de vennootschapsschuldeisers, wanneer hun onderpand, het vennootschapsvermogen, dreigt te verdwijnen als een gevolg van de ontbinding. Zij biedt de schuldeisers echter slechts waarborgen in de mate waarin zij correct gebeurt: alle activa en passiva dienen te worden opgespoord en voor elkaar bestemd. In het bijzonder bij een deficitaire vermogenstoestand is een kwaliteitsvolle vereffeningsprocedure van belang, aangezien de activa per definitie niet volstaan om de passiva te voldoen (J. VANANROYE, “Kwaliteitscontrole op de vereffening: tijd voor een verandering van focus”, TRV 2011, 529).
De huidige vereffeningsprocedure voor rechtspersonen naar Belgisch recht, zoals vervat in art. 181-196 W.Venn. biedt de schuldeisers geen bijkomende waarborgen in geval van deficitaire vereffening. De wetgever koos met de wet van 2 juni 2006 (BS 26 juni 2006) voor een uniforme vereffeningsprocedure, ongeacht de deficitaire of batige vermogenstoestand. Hij zette daarbij sterk in op controle door de rechtbank. Zo zou de rechterlijke controle op de benoeming van de vereffenaar overeenkomstig art. 184 W.Venn. moeten garanderen dat deze laatste de nodige waarborgen van rechtschapenheid biedt, wat op zijn beurt tot een correct vereffening zou moeten leiden.
In een recente noot onder een arrest van het hof van beroep te Gent van 1 juni 2015 benadrukten wij hoe de faillissementsprocedure, wanneer de lasten van de vennootschap haar baten overtreffen, een belangrijke stok achter de deur vormt voor de vennootschapsschuldeisers (J. VAN EETVELDE, “Het oneigenlijk gebruik van het faillissement als deficitaire vereffeningsprocedure”, TRV-RPS 2016, 1122-1129). Daar waar zij het vertrouwen in de vereffeningsprocedure of de persoon van de vereffenaar verliezen, kunnen de schuldeisers hun schuldenaar – de vennootschap in vereffening – dagvaarden in faillissement (art. 2 lid 4 Faill.W.). (Zie voor de invulling van de faillissementsvoorwaarden bij de vennootschap in vereffening: M. WYCKAERT, “De smalle grenslijn tussen een deficitaire vereffening en een failliete vennootschap in vereffening”, (noot onder Cass. 14 januari 2005, TRV 2005, 32-33). De curator komt dan aan het hoofd van de vennootschap in plaats van de vereffenaar. Hoe rechtschapen deze laatste ook is, hij blijft een orgaan van de vennootschap en biedt de schuldeisers niet dezelfde waarborgen als de curator (voor een uitgebreide vergelijking: G. LINDEMANS, “Keizer, blauwhelm, protegé: de curator, de vereffenaar en de schuldenaar-in-reorganisatie in hun verhouding tot de schuldeisers”, TRV-RPS 2016, 39-62).
De verhouding tussen faillissement en vereffening wordt hiermee benaderd vanuit een nieuwe invalshoek: niet enkel kan en mag een vereffeningsprocedure niet worden gehanteerd ter omzeiling van een faillissement, de faillissementsprocedure vormt daarenboven een vaak noodzakelijke aanvulling aan de vereffeningsprocedure ter vrijwaring van de belangen van de schuldeisers van de vennootschap in vereffening. Bij gebrek aan deficitaire vereffeningsprocedure met bijzondere waarborgen voor de schuldeisers, vervult de faillissementswet vandaag deze rol waar nodig.
Als dat gebeurt, wordt de faillissementsprocedure zelfs enigszins versterkt: het is immers de enige hypothese waarbij de verdachte periode kan worden teruggebracht tot het moment van ontbinding van de vennootschap, zelfs indien dit zich méér dan zes maanden vóór de faillietverklaring situeerde (art. 12, laatste lid Faill.W.). Het Hof van Cassatie heeft overigens erkend in haar arrest van 19 januari 2006 (TRV 2006, 424, noot R. HOUBEN) dat de datum van staking van betaling kan worden teruggebracht tot vóór de formele ontbinding, indien voordien reeds feitelijk werd vereffend. Hiermee erkent het Hof het bestaan van een verdachte periode bij ontbinding. In de gewone vereffeningsprocedure bestaan er geen bijzondere aanvechtingsmogelijkheden voor deze handelingen. Opnieuw zullen de schuldeisers van de vennootschap in vereffening hun toevlucht kunnen zoeken tot de faillissementswet, als ultieme stok achter de deur.
Samengevat: de vereffeningsprocedure slaagt er niet steeds in tot een ordentelijke afwikkeling van het vennootschapsvermogen te komen. Elk faillissement van een vennootschap in vereffening toont aan dat de vereffeningsprocedure de schuldeisers niet de nodige waarborgen biedt, waardoor ze niet hun volle vertrouwen wegdraagt. De mogelijkheid tot dagvaarding in faillissement door de schuldeisers vormt in die zin een noodzakelijke aanvulling op de huidige vereffeningsprocedure.
Deze post is gebaseerd op de noot van de auteur getiteld “Het oneigenlijk gebruik van het faillissement als deficitaire vereffeningsprocedure“ gepubliceerd in TRV-RPS 2016, 1122-1129.
Jasper Van Eetvelde
Assistent Jan Ronse Instituut voor Vennootschaps- en Financieel Recht
One thought on “Hoe het faillissement de rol van deficitaire vereffeningsprocedure vervult”