Art. 137.3 al. 2 van de Coördinatierichtlijn Vennootschapsrecht bepaalt:
Wanneer een gedeelte van de passiva niet in het splitsingsvoorstel wordt toegewezen en interpretatie van dat voorstel geen uitsluitsel geeft over de toewijzing ervan, zijn alle verkrijgende vennootschappen daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. De lidstaten kunnen bepalen dat die hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot het aan elke verkrijgende vennootschap toegewezen nettoactief.
Dit is een herneming van de betrokken regel uit de Zesde Richtlijn, die door het Hof van Justitie in het besproken arrest werd geïnterpreteerd na een prejudiciële vraag van het Italiaanse Corte suprema di cassazione.
Naar Belgisch recht is deze bepaling omgezet in art. 12:60 al. 2 WVV:
Wanneer een gedeelte van de passiva van het vermogen niet in het splitsingsvoorstel wordt toebedeeld en interpretatie van dit voorstel geen uitsluitsel geeft over de verdeling ervan, zijn alle verkrijgende vennootschappen daarvoor hoofdelijk aansprakelijk.
Vereenvoudigd samengevat komt de casus erop neer dat de gesplitste vennootschap vóór de splitsing verantwoordelijk was voor milieuschade. Deze schade wordt echter pas duidelijk na de splitsing. De vraag werd gesteld of deze aansprakelijkheid, die op het ogenblik van de splitsing nog niet vaststaand was, ook onder voornoemde regel van hoofdelijke aansprakelijkheid valt.
Het Hof beantwoordt dit – niet verrassend – bevestigend. De regel moet aldus worden uitgelegd dat:
“de in deze bepaling geformuleerde regel van hoofdelijke aansprakelijkheid van de verkrijgende vennootschappen niet alleen van toepassing is op het vaststaande gedeelte van de passiva van het vermogen dat niet is toegescheiden in het splitsingsvoorstel, maar ook op de niet-vaststaande bestanddelen, zoals saneringskosten en milieuschade die na de betrokken splitsing zijn vastgesteld, geraamd en geconsolideerd, voor zover zij het gevolg zijn van gedragingen van de gesplitste vennootschap die dateren van vóór de splitsing.”