De muis mag spreken – Walt Disney en business judgment

Het is een understatement dat de culture wars in de Verenigde Staten hevig en nijdig zijn. Onvermijdelijk worden ondernemingen in deze strijd betrokken en zo voor moeilijke dilemma’s geplaatst. Florida, niet toevallig de thuisstaat van presidentskandidaat Ron DeSantis, is één van de strijdplaatsen. Voor The Walt Disney Company (hierna “Walt Disney”) is Florida een zeer belangrijke staat en vice versa. Vincent Sagaert beschreef de bijzondere wederzijdse verhouding recent als volgt (“Walt Disney in het goederenrecht”, RW 2022-23, 1642 – https://rw.be/artikels/13653?redirect=1&tab=articles&page=1)

De uitgangspunten voor een conflict dat de Amerikaanse media de laatste weken beroert, zijn in dat opzicht opmerkelijk: Walt Disney is eigenaar van een gebied in Florida dat samen met 23 andere percelen de «Reedy Creek Improvement County» vormt. Walt Disney beheert de facto (via zijn meerderheidsaandeel) het gebied, dat tweemaal zo groot is als het grondgebied van Brussel met inbegrip van de deelgemeenten. Het is een «county» op zichzelf, waarin de privaatrechtelijke vennootschap Walt Disney in werkelijkheid volstrekte soevereiniteit bezit. Die soevereiniteit kan men letterlijk nemen: Walt Disney bepaalt sinds een wet van 1967 zelf de stedenbouwkundige regels binnen dat grondgebied en hoeft geen onroerende belastingen te betalen op het vastgoed dat binnen dat grondgebied is gelegen en heeft hierbinnen zelfs bepaalde politiebevoegdheden. Bij wijze van weeromstuit staan de percelen in dat gebied zelf in voor energievoorzieningen, water, enz. De begroting van deze privaatrechtelijke county bedraagt meer dan 100 miljoen dollar en ze heeft voor meer dan 1 miljard dollar aan uitstaande leningen. Om maar aan te geven: het is een (privaatrechtelijke) staat binnen de (publiekrechtelijke) staat.

Tussen DeSantis en Walt Disney botert het niet zo goed meer. Reden is de publieke stellingname van Walt Disney, middels haar raad van bestuur, tegen “Florida House Bill 1557” ofte de “Don’t Say Gay” law. Deze publieke stellingname kwam er (slechts) na hevig protest van de werknemers van Walt Disney tegen de initieel meer passieve houding van hun werkgever.

Walt Disney is een vennootschap naar het recht van Delaware, zoals vele Amerikaanse beursgenoteerde vennootschappen. Een aandeelhouder van Walt Disney – daartoe aangespoord door anderen – was het niet eens met de stellingname door de raad van bestuur en oordeelde dat deze nadelig was voor het bedrijf in het algemeen en onrechtstreeks voor de aandeelhouders. Om die reden leidde hij een procedure in om toegang te krijgen tot allerlei (voorbereidende) documentatie, een zgn. “books and records action“. Dit verzoek werd afgewezen. De uitspraak bevat interessante elementen over de beleidsvrijheid van een raad van bestuur.

Daarover schrijft Vice Chancellor Will het volgende

Although choosing to speak (or not speak) on public policy issues is an ordinary business decision, this case exemplifies the challenges a corporation faces when addressing divisive topics—particularly ones external to its business. Individual investors have diverse interests—beyond their shared goal of corporate profitability—and viewpoints that may not align with the company’s position on political, religious, or social matters. Yet stockholders invest with the understanding that the board is empowered to direct the corporation’s affairs

en even verder

A board may conclude in the exercise of its business judgment that addressing interests of corporate stakeholders—such as the workforce that drives a company’s profits—is “rationally related” to building long-term value.

Of het aangewezen is voor een vennootschap zich uit te spreken over maatschappelijk controversiële vragen, moet beoordeeld worden door de raad van bestuur. Wanneer deze weloverwogen oordeelt dat zulks bijdraagt tot duurzame (lange termijn) waardecreatie, bv. omdat dit de relatie met de eigen werknemers verbetert, kan (en zal) deze beoordeling vervolgens niet door een rechtbank in vraag worden gesteld.

De uitkomst van deze zaak doet denken aan de voorlopige (want hoger beroep) uitkomst van de Engelse Shell-zaak (niet de Nederlandse Shell-zaak, waar de rechtbank in eerste aanleg wel veel dwingender heeft ingegrepen). Eerder deze week herbevestigde The High Court nog dat “it is for directors themselves to determine (acting in good faith) how best to promote the success of a company for the benefit of its members as a whole“.

In de snel evoluerende (ESG-)wereld van vandaag is elke rechterlijke uitspraak een tussenpunt op weg naar een vooralsnog onbekende bestemming. Bovenstaande uitspraken hebben m.i. de verdienste dat ze de bal resoluut leggen in het kamp van de bestuurders, en een duidelijke grens trekken tussen het beleid van de vennootschap en het beleid van de rechter.

Author: Arie Van Hoe

Arie Van Hoe, Head of Legal VBO-FEB, voluntary scientific collaborator (University of Antwerp)

Leave a comment