How was Rembrandt involved in a company in the 17th century?

A post by guest blogger Professor Bob Wessels (University of Leiden) on Rembrandt’s Money. The legal and financial life of an artist-entrepreneur in 17th century Holland

One of the most appealing Dutch artists in the 17th century is Rembrandt (1606-1669). Many will have seen his paintings, prints and drawings with a wide range of styles and subjects, from the young inspired artist from Leiden (sketching ‘tronies’ in the 1620s) to his masterpieces, like The Anatomy Lesson of Dr Nicolaas Tulp (1632) and the Night Watch (1642) to the Syndics of the Drapers Guild (‘De Staalmeesters’) (1662) and The Jewish Bride (‘Het Joodse bruidje’) and selfportraits in the second half of the 1660s.

Rembrandt was not an easy man. Strikingly, he was engaged (in several legal capacities) in legal conflicts or battles of all kinds with opponents of several sorts: (foreign) patrons (delivery on time; quality of work; sharp business practices/fees), neighbours (regarding costs of reconstruction of the house/studio/workshop at the Breestraat in Amsterdam ), personnel (in his house), lenders (‘panic’ loans in 1653) and other creditors (e.g. related to not paying rent for an auction room and rent arrears for his last house where he lived in during the last ten years of his life at the Rozengracht in Amsterdam). In all, there is an abundance of legal and financial questions, and my recent book ‘Rembrandt’s Money. The legal and financial life of an artist-entrepreneur in 17th century Holland’ offers a comprehensive overview of all these aspects of the life and work of Rembrandt. These aspects concern his private life as well as his work as an artist, from a young master in Leiden in the mid-1620s, to a celebrated entrepreneur in the third and fourth decades of 17th century Amsterdam, culminating in financial distress (cessio bonorum; ‘cessie van goede’) in the latter part of his life.

Rather fascinating I found the fact that just after his cession bonorum, in 1660, with retroactive effect to 1658, Rembrandt’s life companion at that time, Hendrickje, and Titus (his son from his marriage with Saskia, who had died in 1642) established and commenced an art dealing business (a ‘compagnie’).

Continue reading “How was Rembrandt involved in a company in the 17th century?”

Feniks-vennootschappen naar Belgisch recht

De goederen van een onderneming zullen in het economisch verkeer vaak als een eenheid worden beschouwd. Deze goederen worden immers verbonden door één gezamenlijke bestemming, nl. de betrokken economische activiteit. In de regel zal de waarde van het geheel van de ondernemingsgoederen ook groter zijn dan de som van de waarde van de afzonderlijke onderdelen. De ondernemingsgoederen in hun geheel bieden immers een winstvermogen dat bij een opsplitsing verloren gaat (going-concern-waarde). Naar die meerwaarde van de onderneming als een geheel wordt vaak verwezen als naar goodwill of clientèle. Dit is de waarde die voortvloeit uit de mogelijkheid van toekomstige bestellingen en dit dankzij de activa van de onderneming. Clientèle is aldus een bijkomende waarde die de onderneming heeft bovenop de waarde van de lichamelijke en onlichamelijke activa in juridische zin.

Clientèle wordt vaak omschreven als een res nullius. In de zakenrechtelijke zin van het woord is het echter helemaal géén res: enkel bedrijfseconomisch is het een goed. Mertens drukt het in een andere context zo uit: “Cliënteel is dan (slechts) in die zin ‘eigendom’ dat de ‘afwerving’ ervan slechts toegestaan is wanneer die volgens de gekende spelregels (en dus op rechtmatige wijze) gebeurt.” (D. Mertens, “Bescherming van cliënteel”, RW 2010-11, (1458) 1468, nr. 15.) Een gerechtvaardigde verwachting op toekomstige contracten is geen goed in de klassieke zakenrechtelijke zin, zelfs geen onlichamelijk recht (zie E. Dirix, “Overdracht van en beslag op toekomstige schuldvorderingen, In het nu, wat worden zal, Opstellen Schoordijk, Deventer, Kluwer, 1991, (39) 43, nr. 5).

Dit heeft belangrijke gevolgen indien schuldeisers de goederen willen uitwinnen. De onderneming bestaat immers uit afzonderlijke goederen met een verschillende aard (roerende en onroerende, lichamelijke en onlichamelijke). Continue reading “Feniks-vennootschappen naar Belgisch recht”

Faillissementsfraude: civiel recht brengt enig soelaas

In het meest recente nummer van De Juristenkrant stippen Frederik De Leo en Roel Verheyden de burgerrechtelijke middelen aan waarover de curator en individuele schuldeisers beschikken wanneer zij geconfronteerd worden met faillissementsfraude. De aanleiding daartoe is een recente Panoreportage, waarin de zogenaamde phoenixing-praktijk aan de kaak werd gesteld. De auteurs schrijven daarover het volgende: Continue reading “Faillissementsfraude: civiel recht brengt enig soelaas”

%d bloggers like this: