De christelijke volkspartij had er in de seventies een wervende slogan mee. Raymond van het Groenewoud gebruikte het voor het refrein van zijn hit uit 1978 Vlaanderen Boven. Omdat mensen belangrijk zijn.
Het zou ook het motto van het Burgerlijk Wetboek kunnen zijn.
De Code civil zwijgt bijna helemaal over de rechtspersoon of andere organisaties. Van een tweehonderdjarige in articulo mortis en met intellectuele wortels in de 18de eeuw kan dit begrepen worden.
Het enige artikel waar – toch voor de goede verstaander – wordt verwezen naar de rechtspersoon is art. 529 BW, dat “aandelen of belangen in maatschappijen van geldhandel, koophandel of nijverheid” roerend verklaart, ook als de vennootschap onroerende goederen in eigendom heeft. De parlementaire voorbereiding hiervan (Goupil-Préfel, Rapport au Tribunat, 17 januari 1804, in Frénet, deel XI) legt op onovertroffen wijze de band tussen deze bepaling en de rechtspersoonstechniek, waarbij een recht in rem wordt vervangen door een recht in waarde:
“Chacune de ces compagnies est une personne morale qui agit, administre et régit les affaires de l’association d’après des statuts qui règlent les nombre, la qualité et les attributions de chacun de ses agens : ceux-ci, en se conformant à leur mandat, obligent l’association, et le résultat de leurs opérations peut être de créer des hypothèques, et par une suite inévitable, de donner lieu à des poursuites en expropriation forcée des immeubles appartenant à l’association, et qui conservent leur qualité d’immeubles sous tout autre rapport que celui des actionnaires considérés individuellement. Chacun des sociétaires ou des intéressés ne pourrait sans doute hypothéquer sa portion virile dans ces immeubles, et son droit se borne à demander soit son dividende d’après le contrat de société, soit, lors de la dissolution de la société, la liquidation de sa portion afférente dans l’association ; mais tant que dure la société n’est pas propriétaire de sa portion de l’immeuble dont il ne peut user, mais de sa portion dans la valeur de cet immeuble.”
Dit is nog altijd de mooiste verwoording van de corporate veil in de Frans-Belgische rechtstraditie.
Verder valt in het Burgerlijk Wetboek nog altijd weinig te lezen of te leren over de rechtspersoon of andere organisaties. Het BW is radicaal antropocentrisch. Dat is geen bewuste keuze; dat is gewoon het gevolg van het geringe belang van rechtspersonen in 1804.
Lees bv. art. 1382 BW (lees het écht eens : er staat niet wat u denkt dat er staat) dat spreekt over elke “daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt”. Toch wordt dit artikel in de praktijk veel, wellicht vooral, toegepast op eisers en verweerders die géén mens zijn.
Dat is een probleem. De regels uit het BW maken immers gebruik van subjectieve begrippen die verwijzen naar psychische or morele eigenschappen: nalatigheid, wil, kennis, goede trouw, opzet. Deze cruciale, subjectieve begrippen ontwikkeld op maat van mensen van vlees en bloed, zijn moeilijk toe te passen op onstoffelijke organisaties.
Nog erger is dat de meeste handboeken privaatrecht zeer laconiek met de rechtspersoon omgaan. De rechtspersoon is de mad uncle in the closet van het privaatrecht: de baldadige oom die in de familie wordt geduld, maar die bij bezoek in de kast wordt opgesloten, in de hoop dat zijn storend geklop tactvol zal worden genegeerd. De mad uncle-vergelijking is bijna letterlijk te nemen. Vele hedendaagse handboeken verbintenissenrecht bestaan het nog altijd om de rechtspersoon enkel kort te behandelen in het hoofdstukje over de wilsonbekwamen, samen met de infantes en de geestesgestoorden. Als abstract toerekeningspunt, voor het stellen van rechtshandelingen afhankelijk van vertegenwoordiging, wordt de rechtspersoon geacht geen “volkomen wil” te hebben.
In het best geval wordt de rechtspersoon principieel gelijkgesteld met de mens op vlak van rechtsbekwaamheid en aansprakelijkheid. Daarmee is echter nog geen antwoord gegeven hoe de band moet worden gelegd tussen een handeling en een verplichting of een recht van de rechtspersoon. Zo hebben we 213 jaar na de invoering Code civil nog altijd geen bevredigende en algemeen aanvaarde regel over de toerekening van onrechtmatige handelen aan een rechtspersoon. Jeroen Delvoie en Sarah De Geyter schreven er bij mekaar bijna 1200 blz. over.
Het burgerlijk recht kan hier in de leer gaan bij – horresco referens – het strafrecht. Artikel 5 van het Strafwetboek, ingevoerd in 1999, bevat wellicht de modernste regel van Belgische vennootschapsrecht: zowel op vlak van toerekening (“misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd”) als op vlak van toepassingsgebied (ook organisaties zonder rechtspersoonlijkheid).
De ironie van de geschiedenis is dat waar het privaatrecht grotendeels de rechtspersoon negeert, de rechtspersoon als typevoorbeeld van een organisatie misschien de verborgen motor was van één van de belangrijkste evoluties in het privaatrecht: een tendens tot objectivering. De Amerikaanse rechtshistoricus Horwitz schreef over de sterke band tussen het toenemend belang van complexe organisaties zoals de rechtspersoon en de opkomst van objectieve maatstaven in het Amerikaanse recht.
“Once it is realized that the individualistic underpinnings of the will theory were difficult to apply to large organizations – indeed, that the emergence of large organizations threatened to render the will theory impractical, if not virtually incoherent – it is no surprise that courts turned to an objective ‘reasonableness’ standard. In general, there appears to be a strong correlation between the rise of the corporation and the emergence of anti-individualistic objective theory in all fields of law”
M. Horwitz, The transformation of American law (1870-1960), Oxford University Press, 1992, 45.
Het is in het Belgisch recht niet anders. Subjectieve noties zoals wil of nalatigheid werden afgezwakt, aangevuld of vervangen door objectieve noties als vertrouwen, risico, redelijkheid en billijkheid, maatschappelijke verwachtingen.
Om maar enkele voorbeelden te geven: risico-aansprakelijkheid,. objectieve aansprakelijkheid, de objectivering van het fout-begrip, de objectieve goede trouw, de objectivering van de subjectieve goede trouw, rechtsverwerking op basis van objectieve omstandigheden, het erkennen van vertrouwen bij de totstandkoming van verbintenissen, de rol van vertrouwen bij de interpretatie van verbintenissen, schijnvertegenwoordiging die niet verwijst naar de wil van de opdrachtgever maar naar de objectieve vertegenwoordigingspraktijk, et j’en passe.
Die tendens naar objectivering houdt wellicht verband met de moeilijkheid om subjectieve regels toe te passen op “zielloze” organisaties.
En onze wenslijst voor de burgerlijke wetgever? (i) Erken dat niet enkel mensen, maar ook hun organisaties belangrijk zijn voor het privaatrecht; (ii) Besef dat dit verder gaat dan het invoeren van enkele toerekeniningsregels. Het vereist een copernicaanse switch van subjectieve noties als “fout” en “wil” naar meer objectieve noties als “risico” en “vertrouwen”. Goed nieuws: het zware werk is hier al gedaan door rechtspraak en doctrine. En door de strafwetgever; (iii) Bedenk dat rechtspersonen niet het organisatielandschap uitputten. Er zijn ook organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, zoals maatschappen of “feitelijke” verenigingen, om niet te spreken van buitenlandse vormen als een trust of een handelsfonds met afgescheiden vermogen. Te veel spreekt de wetgever nog van “alle natuurlijke of rechtspersonen” in de ijdele hoop daarmee gans het universum van normadressaten te vatten; en (iv) Bewaar het mooie inzicht van art. 529 BW omtrent de essentie van de rechtspersoonstechniek.
De seventies zijn voorbij. De 18de eeuw binnenkort hopelijk ook.
Deze post is gedeeltelijk gebaseerd op J. Vananroye, “Toerekening aan rechtspersonen en andere organisaties”, Liber amicorum TPR en Marcel Storme, Kluwer, 2004, 753 e.v. en J. Vananroye, “Strictly personal, not business: contractuele schade in de vennootschapssfeer”, in Liber amicorum Luc Weyts, Larcier, 2011, 617-634.
2 thoughts on “Omdat mensen belangrijk zijn?”