Het Wetsontwerp Goederenrecht: samenloopbestendigheid van zakelijke rechten, het vermogen, kwaliteitsrekeningen, en de fiducie

Een post door gastblogger Sander Baeyens

Op 31 oktober 2018 heeft de regering het Wetsontwerp Goederenrecht (hierna: het Wetsontwerp) ingediend in de Kamer. De hervorming van het Goederenrecht maakt deel uit van de hercodificatie van het Burgerlijk Wetboek onder leiding van minister van Justitie Koen Geens en gecoördineerd door professoren Eric Dirix en Patrick Wéry. Specifiek voor het Goederenrecht werden professoren Vincent Sagaert en Pascale Lecocq aangesteld om de hervormingspen vast te houden.

In het kader van deze blog is het interessant om kort stil te staan bij enkele artikelen van het Wetsontwerp die betrekking hebben op het vermogen van de schuldenaar als verhaalsobject voor de schuldeisers enerzijds en de zakelijke werking van afspraken die de verhaalsrechten van de schuldeisers beperken anderzijds.

De samenloopbestendigheid van zakelijke rechten (artikel 3.5)

Artikel 3.5 bepaalt dat eigendom, mede-eigendom en zakelijke gebruiksrechten buiten de samenloop blijven die ontstaat door de insolvabiliteit van derden. Het Wetsontwerp sluit op deze manier aan bij artikel XX.139 WER, dat het lot van lopende overeenkomsten in geval van faillissement regelt. Volgens artikel XX.139 WER kan de curator geen afbreuk doen aan zakelijke rechten van derden tegenwerpelijk aan de boedel. Het Hof van Cassatie had twijfel doen ontstaan over deze vraag in een arrest van 3 december 2015 (Cass. 3 december 2015, Arr.Cass. 2015, 2851). De samenlezing van artikel 3.5 met artikel XX.139 WER maakt duidelijk dat de zakelijk gerechtigde niet onderworpen is aan het insolventierisico van de schuldenaar, indien het zakelijke recht op de geijkte wijze tegenwerpelijk is gemaakt.

Het vermogen (artikelen 3.35-3.36)

In artikel 3.35 wordt het vermogen gedefinieerd als de juridische algemeenheid die het geheel van de bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen van een persoon omvat. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft een vermogen en, behoudens indien de wet anders bepaalt, slechts één enkel vermogen. De formulering heeft volgens de Memorie van Toelichting tot doel om niet enkel ten aanzien van schuldeisers, maar ook ten aanzien van situaties van erfovergang een grondslag voor de vermogensleer te bieden.

Artikel 3.36 bevestigt dat een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar kan verhalen, tenzij de wet of het contract anders bepaalt. Een schuldeiser kan met zijn schuldenaar overeenkomen dat hij tegenover bepaalde of alle schuldeisers een lagere rang neemt dan de wet hem toekent (R. FRANSIS, De achterstelling in het insolventierecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 566 p.). In de Memorie van Toelichting wordt herinnerd aan het feit dat een rangafstand met betrekking tot een in het pandregister geregistreerd pandrecht volgens artikel 38 Pandwet aan derden slechts tegenwerpelijk is mits registratie.

Daarnaast bevestigt artikel 3.36 het ‘paritas creditorum’-beginsel door te bepalen dat de opbrengst van de goederen van de schuldenaar in geval van samenloop tussen de schuldeisers naar evenredigheid van hun vordering wordt verdeeld, tenzij er tussen de schuldeisers wettige redenen van voorrang bestaan.

Kwaliteitsrekeningen (artikel 3.37)

Artikel 3.37 betreft een letterlijke overname van artikel 8/1 Hyp.W. Dit betekent dat artikel 3.37 enkel van toepassing is op rekeningen ten behoeve van derden die door een advocaat, notaris, gerechtsdeurwaarder of, sinds 1 augustus 2018 (inwerkingtreding van de Wet van 21 december 2017), vastgoedmakelaar worden geopend. De kwaliteitsrekening behoort niet tot het onderpand van de persoonlijke schuldeisers van de rekeninghouder.

Indien de rekeninghouder gebruik maakt van een algemene kwaliteitsrekening en het tegoed van deze rekening ontoereikend is voor de begunstigde derden, wordt het tegoed tussen de begunstigde derden verdeeld in verhouding tot hun aanspraken. Indien de rekeninghouder zelf rechten heeft op de kwaliteitsrekening, maakt hij slechts aanspraak op het saldo van de rekening, na uitbetaling van de begunstigden. Zo worden de begunstigde derden beschermd tegen alle gevallen waarin het saldo van de kwaliteitsrekening ontoereikend is.

Fiducie (artikelen 3.38-3.51)

Artikel 3.38 definieert de fiducie als een contract waarbij één of meer personen (‘settlor’) goederen, of een geheel van goederen, overdragen aan één of meer bewindvoerders (‘trustee’) die deze goederen gescheiden houden van hun persoonlijke vermogen en handelen in overeenstemming met een bepaald doel in het belang van een of meerdere begunstigden (‘beneficiary’). Volgens artikel 3.40 behoort het fiduciair vermogen niet tot het onderpand van de persoonlijke schuldeisers van de trustee. Indien het fiduciaire vermogen ontoereikend is voor de aanspraken van de beneficiaries, wordt het vermogen conform artikel 3.39 tussen de beneficiaries verdeeld in verhouding tot hun aanspraken. Indien de trustee zelf rechten heeft in het fiduciair vermogen, wordt hem slechts het saldo toegekend dat overblijft nadat alle rechten van de beneficiaries zijn voldaan. Deze regeling is identiek aan de regeling voor de kwaliteitsrekeningen. Dit is logisch. De kwaliteitsrekening betreft immers een fiduciair vermogen.

De tegenwerpelijkheid van het fiduciair vermogen aan derden met een concurrent recht is in bepaalde gevallen onderworpen aan de vervulling van een publiciteitsformaliteit. De fiducie moet worden geregistreerd in het pandregister indien zij betrekking heeft op goederen waarvan de verpanding in dat register moet worden ingeschreven. Wat onroerende goederen betreft is de tegenwerpelijkheid afhankelijk van de overschrijving van de fiducie in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Een combinatie van beide publiciteitsvormen is noodzakelijk indien de fiducie zowel roerende als onroerende goederen omvat. Een fiducie die betrekking heeft op schuldvorderingen of financiële activa moet niet worden gepubliceerd om tegenwerpelijk te zijn aan derden met een concurrent recht.

De fiducie is aan een aantal beperkingen gebonden. Ten eerste kunnen enkel de in artikel 3.41 genoemde personen optreden als trustee. Dit zijn kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging en hun beheersvennootschappen, advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders. Ten tweede kan de settlor niet optreden als trustee. De fiducie betreft een contract en kan dus niet tot stand komen door middel van een eenzijdige rechtshandeling. De settlor kan volgens artikel 3.44 wel optreden als beneficiary.  Ten derde veronderstelt de fiducie volgens artikel 3.43 een contract onder bezwarende titel. Deze beperking maakt het onmogelijk om via de fiducie te ontsnappen aan de fiscale regels inzake schenkingen. Ten vierde blijft de settlor aansprakelijk voor de schulden van het fiduciair vermogen. Artikel 3.40 vereist wel dat de schuldeisers zich eerst tot het fiduciair vermogen wenden vooraleer zij het saldo van hun schuldvordering kunnen verhalen op het vermogen van de settlor. Het vermogen van de settlor betreft met andere woorden een residuair verhaalsvermogen.

Enkele bijzondere beëindigingswijzen van de fiducie worden door artikel 3.50 vooropgesteld. De fiducie wordt beëindigd bij de verwezenlijking van haar doel, het verstrijken van haar duurtijd, wanneer de beneficiary verzaakt aan de fiduciaire goederen en bij overlijden van de settlor. De fiducie wordt eveneens beëindigd, indien de trustee wordt toegelaten tot een insolventieprocedure of bij beslag of enig ander geval van samenloop tussen de schuldeisers van de trustee.

Sander Baeyens

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

%d bloggers like this: