Een vorige post belichtte de grenzen aan het comfort van een kwijting, in het bijzonder als bij faillissement de curator vordert.
Als de curator de gewone contractuele aansprakelijkheidsvordering van de vennootschap zelf (actio mandati) instelt, is de rechtsgeldig vóór het faillissement verleende kwijting haar in beginsel we tegenwerpelijk. De curator oefent immers de interne aansprakelijkheidsvordering uit, met alle excepties die daaraan kleven, op grond van het collectief faillissementsbeslag ten behoeve van de gemeenschappelijke schuldeisers.
Zelfs bij de gewone actio mandati biedt de kwijting echter geen perfect comfort.
De curator kan de kwijting immers aanvechten d.m.v. de actio pauliana of de herstelbevoegdheden van art. XX.111-112 WER, indien ze met bedrieglijke miskenning van de rechten van de schuldeisers is gebeurd.
Dat lijkt me geen onoverkomenlijke bewijslast bij een kwijting in articulo mortis, aan de vooravond van het faillissement. Aandeelhouders mogen immers mild zijn als ze zelf daar de financiële gevolgen van dragen; deze goedgunstigheid is echter minder evident bij een (nakend) negatief eigen vermogen. Dan offreren de aandeelhouders met de kwijting een sigaar uit de doos van de schuldeisers. Dat is nog minder evident als, zoals in veruit de meeste vennootschap, die aandeelhouders als bestuurders ook nog eens die sigaar in ontvangst nemen.
Een vennootschapsschuldeiser kan vóór faillissement nog wat verder knibbelen aan het comfort van een kwijting door derdenbeslag te leggen in handen van de bestuurders voor alles wat zij aan de vennootschap is verschuldigd. Dat omvat ook alles wat die bestuurders verschuldigd zijn op grond van een eventuele aansprakelijkheidsvordering van de vennootschap.
Dit beslag zorgt voor de onbeschikbaarheid van de aansprakelijkheidsvordering, wat belet dat de vennootschap er d.m.v. een kwijting afstand van doet. Deze onbeschikbaarheid geldt minstens t.a.v. de beslagleggende schuldeiser (relativiteit van onbeschikbaarheid). Het is me nog niet klaar of de curator er zich bij een nakomend faillissement op kan beroepen. (Uw inzichten ter zake worden ingewacht).
Dat die bestuurders (en hoogstwaarschijnlijk de vennootschap zelf) zullen betwisten dat er een aansprakelijkheidsvordering is, is hiervoor geen beletsel. Dit hoeft niet worden getrancheerd op het ogenblik van het beslag. Als het probleem van de geldigheid/tegenwerpelijkheid van een kwijting die toch werd gegeven later aan de orde komt, zitten we in een hypothese dat een rechter oordeelt dat er wel degelijk een aansprakelijkheidsvordering was op het ogenblik van het derdenbeslag.
Zie hierover Beginselen van Organisatierecht, hoofdstuk 9, in het bijzonder randnr. 161.