Wat zegt ontwerp-Boek 6 BW over collectieve schade (schuldeisers) en afgeleide schade (aandeelhouders)?

Spoiler alert: niets; en dat is een goede zaak

Een schuldeiser kan geen schade vorderen voor schade die louter als oorzaak heeft de waardevermindering van het vermogen van schuldeiser. Deze schade is collectieve schade die aan de boedel toekomt.

Een aandeelhouder kan geen schade vorderen voor schade die louter als oorzaak heeft de waardvermindering van het vennootschapsvermogen. Vergoeding voor deze afgeleide schade kan enkel door de vennootschap worden gevorderd.

Bij schuldeisers benadrukt rechtspraak en doctrine op positieve wijze het monopolie op collectief niveau (‘Enkel boedel kan collectieve schade vorderen’). Bij aandeelhouders wordt het probleem negatief benaderd vanuit de onmogelijkheid om hun deel van de collectieve schade te vorderen. Dit verbergt soms dat het gaat om twee zeer gelijkaardige regels. (Rechtsvergelijkend wordt het plaatje nog verwarrender om in Nederland het probleem niet benaderd wordt vanuit de schade, maar vanuit de vordering. De Belgische vordering om herstel te krijgen collectieve schade te eisen heet – met alle gebruikelijke proviso’s inzake rechtsvergelijking – in Nederland de Peeters/Gatzen-vordering).

De regels inzake collectieve schade en zeker die inzake afgeleide schade worden vaak gezien als een verbintenisrechtelijk probleem, een vraag die te maken heeft met de aard van de schade (schade door weerkaatsing, reflexschade).

Zulke tweedimensionale verbintenisrechtelijke benadering verleidt sommige auteurs om de regels inzake afgeleide schade voor aandeelhouders of collectieve schade voor schuldeisers te betwisten (in het bijzonder D. De Marez, De afgeleide schade van aandeelhouders van een naamloze vennootschap, proefschrift, KU Leuven, 2004; L. Cornelis, “Persoonlijk: over schade en de aansprakelijkheidsvordering van de curator” in K. Bernauw (ed.), Liber amicorum Y. Merchiers, Brugge, die Keure, 2002, 61). Vooral bij afgeleide schade is enkele keren het argument gemaakt dat deze regel een toepassing is van de algemene verbintenisrechtelijke regels inzake schade door weerkaatsing. Deze schade is enkel vergoedbaar op het ogenblik dat ze zeker wordt. Dit zou dan betekenen dat indien de afgeleide schade van de aandeelhouders zeker wordt – met name indien de rechtspersoon te kennen geeft geen vergoeding te zullen vorderen – de aandeelhouders een eigen vorderingsrecht krijgen voor hun deel in de vennootschapsschade.

Het ontwerp en de parlementaire voorbereiding van Boek 6 nieuw BW zwijgen over afgeleide en collectieve schade. Oef.

De crux van deze figuren ligt immers niet in de tweedimensionale blik van het verbintenissrecht dat naar partijen kijkt. Een driedimensionale insolventierechtelijke benadering toont aan waarom dit onwenselijk is. Insolventierecht is, net als goederenrecht, altijd derdenrecht. Bekeken door een insolventierechtelijke lens, staan niet enkel de belangen van de schadelijder en de schadeveroorzaker op het spel, maar ook die van andere schuldeisers en aandeelhouders met een claim op de vennootschap. Een eigen aansprakelijkheidsvordering van de aandeelhouder voor afgeleide schade zou erop neerkomen dat een aandeelhouder een vennootschapsactief kan “privatiseren” en zo de normale rangorde kan doorbreken. Dit is onwenselijk omdat daardoor de aandeelhouder zou kunnen vóórsteken in de uitkeringsrij, zijn achterstelling aan de kant schuiven en een vennootschapsactief aan de schuldeisers onttrekken.

De regel inzake afgeleide schade kan daarom gezien worden als een klem op het vermogen van de vennootschap, niet erg verschillend van de regels inzake dividenden en andere uitkeringen in het vennootschapsrecht. De regel verplicht aandeelhouders om de vennootschapsvordering op het niveau van het vennootschapsvermogen af te wikkelen en daarmee de rechten van de vennootschapsschuldeisers te respecteren. Het is daarom een regel die meer verwant is met de uitkeringsregels uit het vennootschapsrecht, dan met de regels inzake schade door weerkaatsing in het verbintenissenrecht.

Minder betwist wordt dat een individuele schuldeiser geen vergoeding kan krijgen voor zijn aandeel in de collectieve schade veroorzaakt door een derde (zie o.m. wel H. De Wulf, “Het faillissement van onbeperkt aansprakelijke vennoten van een VOF en de taak en bevoegdheid van de curator”, TRV 2009, (459) 475).

Ook bij dit leerstuk wordt niet altijd ingezien dat het onderscheid tussen collectieve en individuele schade, net als dat tussen afgeleide en persoonlijke schade, bij uitstek een allocatieve functie heeft. De inzet is niet minder dan het respect van de normale rangorde tussen schuldeisers. Het voorwerp van de boedelvordering voor collectieve schade is een vergoeding voor de krenking aan de collectiviteit van de gebundelde verhaalsrechten. Daarom kan de rangorde tussen de schuldeisers buiten beschouwing blijven; die rangorde wordt pas in rekening gebracht bij uitkeringen uit de boedel, niet bij de inkomsten ervan. (Buiten samenloop, wanneer er voor schuldeisers geen collectief verhaal bestaat, geeft de afwezigheid van een splitsing tussen het instellen van de vordering en de uitdeling van de opbrengst aanleiding tot een bijzonder complexe schadeberekening. Zie daarover E. Dirix, “De vergoedende functie van de actio pauliana” (noot onder Cass. 15 mei 1992), RW 1992-93, (331) 331.)

De collectivisering van de vorderingsrechten bij de boedel is dan ook niet enkel – en zelfs niet in de eerste plaats – ingegeven door pragmatische en proceseconomische overwegingen. Het is vooral een manier om ook voor schuldvorderingen de rangorde bij samenloop te doen respecteren. De boedel organiseert het instellen van de vordering collectief en scheidt dit van de onderlinge verdeling van het provenu van dit verhaal tussen de schuldeisers. De stelling van Heenen dat er enkel collectieve schade zou zijn indien alle schuldeisers gelijkmatig worden getroffen, mist dan ook het punt (J. Heenen, “Le curateur peut-il exercer, au nom des créanciers, une action en responsabilité contre un tiers dont la faute a causé une diminution de l’actif ou une aggravation du passif de la masse ?”, RCJB 1983, (14) 25 e.v., nr. 19). Het collectief karakter van een vordering is net bijzonder relevant omdat alle schuldeisers niet gelijkmatig worden getroffen.

Zie over het onderscheid tussen collectieve en individuele schade (waarbij ook afgeleide schade zal worden aangeraakt) de studiemiddag op 12 december 2023 (Leuven en online).

Joeri Vananroye

Deze blogpost is gebaseerd op mijn bijdrage in Vraagpunten op de grens van insolventierecht, goederenrecht en verbintenissenrecht – Opstellen aangeboden aan Professor Eric Dirix (2018)

Unknown's avatar

Author: Joeri Vananroye

Professor of insolvency law and economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

3 thoughts on “Wat zegt ontwerp-Boek 6 BW over collectieve schade (schuldeisers) en afgeleide schade (aandeelhouders)?”

  1. Terechte en verhelderende benadering van dit bijzonder moeilijke (maar voor de praktijk uiterst belangrijke) vraagstuk. Ik kijk al uit naar de studiemiddag op 12 december !

    Liked by 1 person

Leave a reply to Robbie Tas Cancel reply