De gedeeltelijke kwijtschelding in het vernieuwde faillissementsrecht

Collectieve en individuele schade: relevant bij kwijtschelding?

Traditioneel wordt verondersteld dat burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor fouten in het beheer van het vermogen niets toevoegt bij een natuurlijke persoon. De natuurlijke persoon is immers sowieso onbeperkt aansprakelijk (art. 3.35 BW; oud art. 7 Hyp.W.). Bij een schuldenaar-natuurlijke persoon heeft het weinig zin om onrechtmatigheden die hebben bijgedragen tot de insolventie recht te zetten door middel van een aansprakelijkheidsvordering. Dat is als een hond die in zijn eigen staart wil bijten: de remedie wordt door de onrechtmatigheid zelf nutteloos gemaakt en verergert er zelfs de gevolgen van.

Met het systeem van de verschoonbaarheid/kwijtschelding, nog verstevigd door de uitbreiding van de goederen die van de boedel worden uitgesloten, gaat die veronderstelling evenwel niet langer op.

Deze figuren maken immers dat de natuurlijke persoon niet langer instaat met alle huidige en toekomstige goederen. Kwijtschelding en uitsluiting van goederen zorgen voor een beschot in zijn vermogen. Dit beschot maakt ‘aansprakelijkheid’ als sanctie tegelijk nodig en nuttig. Weigering van kwijtschelding doorbreekt dit beschot, net zoals bestuursaansprakelijkheid het beschot tussen eigen vermogen en vennootschapsvermogen doorbreekt. De gehele of gedeeltelijke weigering van kwijtschelding is daarmee voor een natuurlijke persoon wat bestuursaansprakelijkheid is voor een vennootschapsbestuurder. 

Elke belanghebbende met inbegrip van de curator en het openbaar ministerie kan vorderen dat de kwijtschelding slechts voor een deel wordt toegekend of volledig geweigerd bij gemotiveerde beslissing, indien de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement. Zie over de vernieuwde procedure F. De Leo, TRV-RPS 2023, p. 446-447.

Het vernieuwe faillissementsrecht voegt daar sinds 1 september 2023 aan toe als weigeringsgrond: indien de gefailleerde wetens naar aanleiding van de aangifte van het faillissement of naderhand op vragen van de rechter-commissaris van de curator onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (art. XX.173 § 3 WER). Dat is nuttig. Dit verhindert dat in de voorwaarde van “bijgedragen tot het faillissement” a contrario wordt gelezen dat de (laakbare) houding van de gefailleerde tijdens de faillissementsafwikkeling de toekenning van de kwijtschelding niet zou kunnen verhinderen (zie daarover onder het oude recht hier).

Een nieuwigheid van het voorlaatste faillissementsrecht (2018) was de mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding bij verzet van een derde-belanghebbende. Dit gaf de rechtbank de mogelijkheid om in grijstinten te schilderen i.p.v. het oude zwart/wit- regime van de verschoonbaarheid. Daarbij rees de vraag hoe een gedeeltelijke kwijtschelding onder de schuldeisers moest worden omgeslagen: enkel voor de zich verzettende schuldeiser, voor alle schuldeisers, hoe rekening te houden met de rangorde? Het advies aan rechtbanken was dan ook om de gevolgen van een gedeeltelijke kwijtschelding nauwerkeurig te omschrijven (D. Pasteger, “De l’excusabilité à l’effacement”, TBH 2018, 271, nr. 19). Hier brengt het nieuwe recht een nieuwigheid waarvan we niet overtuigd zijn dat het een verbetering is.

Het nieuwe art. XX.173 § 3 al. 3 stelt: “De door de rechtbank gedeeltelijk geweigerde kwijtschelding wordt evenredig verdeeld over alle schuldeisers zonder inachtneming van de wettige reden van voorrang.” Dit lijkt er vanuit te gaan dat een gedeeltelijke weigering altijd geldt voor alle schuldeisers en bestaat uit een breukdeel dat voor alle schuldeisers wordt toegepast (en geen absoluut bedrag dat dan verder de rangorde volgt). Dan blijft de vraag of dit breukdeel moet worden toegepast op het bedrag waarvoor aangifte werd gedaan of het bedrag dat ontbetaald is gebleven na vereffening van het faillissement.

Onder het voorlaatste faillissementsrecht werd meestal aangenomen dat de rechtbank ook specifieke schuldvorderingen kan uitsluiten van kwijtschelding i.p.v. één globale gedeeltelijke weigering die alle schuldeisers ten goede komt (D. De Marez en C. Stragier, Boek XX. Een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, 310, nr. 583 en hier).

Als de gehele of gedeeltelijke weigering van kwijtschelding een vorm van “bestuursaansprakelijkheid” is voor de natuurlijke persoon, dan is de mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding een manier om de sanctie af te stemmen op de schade die door de onrechtmatigheid werd veroorzaakt.

De analogie met bestuursaansprakelijkheid wijst ook de weg bij de vraag of het beperken van kwijtschelding globaal dient te worden toegepast dan wel enkel voor specifieke schuldeisers geldt (zie daarover ook D. Pasteger, TBH 2018, 271, nr. 18 en S. Brijs, S. Jacmain en K. De Smet, “Kwijtschelding en andere nieuwigheden in het faillissement”, In Foro 2017/4, 17, nr. 7.)

Bepalend daarbij hoort de aard van de schade te zijn:

  • een globale gedeeltelijke weigering is aangewezen indien de kennelijk grove fout collectieve schade heeft veroorzaakt,
  • terwijl een meer selectieve weigering aangewezen is voor schuldeisers met individuele schade.

Een voorbeeld van dat laatste is een schuldeiser die aan de vooravond van het faillissement nog werd misleid om krediet te verlenen.

Een andere hypothese waarin een niet-globale gedeeltelijke kwijtschelding opportuun kan zijn, is deze: een BV en haar bestuurder doen samen aangifte van faillissement. (Ja, ik ken de cassatie-rechtspraak over het faillissement van de bestuurder. Hoe het ‘organisatie’-voorwaarde van deze rechtspraak moet worden geïnterpreteerd weet ik dan weer niet. Deze rechtspraak sluit zeker niet uit dat een bestuurder failliet kan worden verklaard, zelfs indien deze geen andere zelfstandige beroepsactiviteit heeft dan het bestuursmandaat). Als de curator van de BV bestuursfouten vermoedt en de vereffening van het faillissement van de bestuurder sneller komt dan een einduitspraak over die bestuursaansprakelijkheid, lijkt het een nuttige optie dat de curator de gedeeltelijke weigering van vragen beperkt tot de eventuele schulden volgend uit een veroordeling tot bestuursaansprakelijkheid.

Sluit de nieuwe wetsbepaling niet-globale kwijtschelding uit? Eén manier om de nieuwe tekst te lezen, is dat deze enkel de verdeling tussen de schuldeisers regelt indien er een globale gedeeltelijke kwijtschelding is. De tekst van de wet hoeft niet uit te sluiten.

De memorie van toelichting (p. 90) geeft wel geen steun voor deze lezing: “Indien een gedeeltelijke kwijtschelding wordt bevolen zal een evenredige vermindering van alle schulden gebeuren ook al werd de weigering slechts door één schuldeiser gevraagd. De beslissing tot gedeeltelijke weigering is immers in hoofdorde een sanctie genomen in het kader van een collectieve procedure en de individuele genoegdoening is hier een bijzaak.” Als filosofisch statement kan dit laatste overigens telllen.

Joeri Vananroye

Unknown's avatar

Author: Joeri Vananroye

Professor of insolvency law and economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

One thought on “De gedeeltelijke kwijtschelding in het vernieuwde faillissementsrecht”

Leave a comment