Het lot van vordering tot ontbinding wegens ontoereikend actief in de BVBA na inwerkingtreding WVV

Cass. 19 mei 2025 (C.22.0246.N): geen ontbinding meer na inwerkingtreding WVV, ook al werd de vordering eerder ingesteld

Art. 333 W.Venn. gaf iedere belanghebbende het recht de ontbinding van een BVBA te vorderen voor de rechtbank, wanneer het netto-actief is gedaald tot beneden het bedrag van 6.200 euro. Indien de drempel was bereikt, kon de rechtbank de vennootschap hoogstens nog een cure period geven om het netto-actief terug boven de minimumdrempel te brengen.

Een gelijkaardige regel staat nog altijd in art. 7:229 WVV voor de NV (met strengere drempels). Voor de BV werd deze ontbindingsmogelijkheid opgeheven met de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

Een zeer goede reden voor deze opheffing is er naar mijn smaak nooit echt gegeven. Ook een wetgever die het kapitaalbegrip overboord gooit, kan nog altijd vinden dat bij een (dreigend) nettopassief er niet op vertrouwd kan worden dat de aandeelhouders de juiste prikkkels hebben om te oordelen over de voorzetting van de vennootschap. Als ze reeds ‘onder water’ zitten, heeft het verder zettten van de vennootschap immers geen downside meer voor de aandeelhouders. Ze komen aldus in de verleiding van wat de economische literatuur noemt ‘gambling for ressurection‘. (Zie voor een reëel voorbeeld dit artikel in de FT over de onlangs overleden stichter van FedEx: “The company, however, came close to running out of cash in 1975, shortly after its founding. Smith is said to have taken some of the company’s last few thousand dollars to Las Vegas and rescued it by winning $27,000 at blackjack — enough to pay a looming fuel bill.”).

Er valt daarom dus wel iets te zeggen om derden een recht te geven zelf de ontbinding uit te lokken. Ik meen dat dit voor de BV iets te snel is afgeserveerd, wellicht omdat de bepaling gewoon verwees naar begrippen uit het kapitaalrecht. Ook in een wereld zonder kapitaal, blijft het echter relevant of een vennootschap een positief of negatief eigen vermogen heeft.

De belanghebbende derden worden in de rechtspraak zeer ruim ingevuld: aandeelhouders, maar ook schuldeisers en zelfs concurrenten die het goed uitkomt dat hun concurrent van de markt wordt gehaald (zie bv. “Overzicht van Rechtspraak”, TPR 2000, 484, nr. 478). Dit maakt ook duidelijk dat rechtsherstel voor de eiser niét de belangrijkste doelstelling is voor deze ontbindingsvordering. Het doel van de ontbindingsvordering is vooral publiek van aard: het zuiveren van het handelsverkeer. Wellicht is de eiser zelden gedreven door hooggestemde publieke doelstellingen, maar zijn eigen belang wordt gebruikt om publieke doelstellingen na te streven waar OM en KOIM er niet altijd de middelen voor hebben. Private vices, public benefits. (Zie ook hier over private straffen, waar het zelfde principe geldt).

Wellicht verklaart dit niet-reparatoir, quasi-publiek karakter van de ontbindingsvordering mede waarom het Hof van Cassatie in een arrest van 19 mei 2025 oordeelt dat de ontbindingsvordering niet meer kan leiden tot de ontbinding van een BV, ook al werd de vordering ingesteld vóór de inwerkingtreding van het WVV. De motivering van het Hof zelf benadrukt overigens vooral dat de gegrondheid van de vordering beoordeeld moet worden beoordeeld op het ogenblik van de uitspraak zelf (en niet het ogenblik van inleiding van het geding).

Joeri Vananroye

Unknown's avatar

Author: Joeri Vananroye

Professor of insolvency law and economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

Leave a comment