De gevolgen van collectieve insolventieprocedures voor de executierechten van individuele schuldeisers

Nieuw boek van Mr Stan Brijs en Mr Rubben Lindemans bij Knops Publishing

Ons denken over de verhouding tussen de schuldeiser en de insolvabiliteit van debiteuren is de afgelopen jaren totaal veranderd, schrijft Professor Dirix in zijn inleidende beschouwing in Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III (“Het insolventierecht anno 2014”, Antwerpen, Intersentia, 2014, 3). Eén van de stuwende krachten die deze nieuwe denkwijze voedt, is de verschuiving binnen het insolventierecht van een individuele dimensie naar een collectieve dimensie. Te denken valt bijvoorbeeld aan de invoering van het Centraal Bestand van Beslagberichten of aan de invoering van artikel 1390quinquies Ger.W. op grond waarvan geen enkele overhandiging of verdeling van gelden waarop beslag is gelegd, of die voortkomen van een verkoop van in beslag genomen roerende of onroerende goederen kan plaatsvinden dan na het toepassen van een procedure van evenredige verdeling resp. rangregeling. Bovendien is het aantal wettelijke stelsels van collectieve insolventie de laatste jaren toegenomen. Zo voerde de Wet Collectieve Schuldenregeling in 1998 een totaal nieuw concept in van insolventie voor particulieren, terwijl de WCO sinds 2009 haar opgang maakt door bijkomende collectieve oplossingen te bieden voor de (nakende) insolventie van de debiteur. Beslag en executie zijn dan ook nog maar zelden een individueel gebeuren tussen één schuldeiser en zijn schuldenaar.

Toch moet het initiatief nog steeds komen van de individuele schuldeiser die, op zoek naar betaling van zijn schuldvordering, zal overgaan tot onder meer: het nemen van bewarende maatregelen, het nastreven van een uitvoerbare titel, het leggen van een uitvoerend beslag ter invordering van een geldschuld, het gedwongen verkopen van de goederen van de schuldenaar, het verdelen van de verkoopopbrengst van gedwongen verkopen, het uitwinnen van zekerheidsstellers, het verkrijgen van een bevel tot nakoming in natura van een verbintenis, enzovoort.

Bij elk van die stappen is het voor de individuele schuldeiser cruciaal om te weten welke maatregelen nog mogelijk zijn (net) vóór, tijdens en na een collectieve insolventieprocedure. Zullen zijn individuele invorderingsinspanningen alsnog worden beloond? Of werpt de collectieve insolventieprocedure zich op als een muur die het pad van de individuele schuldeisers verspert? In andere woorden, zullen zijn inspanningen teloor gaan in de samenloop met concurrente schuldeisers?

Voor de rechtspracticus die op zoek is naar duidelijke antwoorden op de vele vragen die rijzen wanneer het executierecht interfereert met collectieve insolventieprocedures, is het recente werk De gevolgen van collectieve insolventieprocedures voor de executierechten van individuele schuldeisers van S. Brijs en R. Lindemans een nuttig te consulteren werk. Het is uitgegeven bij Knops Publishing. De tekst is initieel ontstaan als een praktische leidraad voor gerechtsdeurwaarders, maar is een nuttig, toegankelijk en wetenschappelijk onderbouwd naslagwerk geworden, ook voor magistraten, advocaten, notarissen en bedrijfsjuristen. Van dit werk zal binnenkort ook een Franse versie verschijnen met als titel “Incidence des procédures collectives d’insolvabilité sur les droits d’exécution des créanciers individuels“.

Deze grondige studie en vergelijking van de vier voornaamste collectieve insolventieprocedures (faillissement, vereffening, gerechtelijke reorganisatie en collectieve schuldenregeling) brengt talrijke verschillen aan het licht met betrekking tot de positie van de individuele schuldeiser.

De auteurs wijzen erop dat sommige verschillen rationeel kunnen worden uitgelegd vanuit de doelstelling van de respectieve insolventieprocedures: faillissement en vereffening zijn gericht op loutere vereffening, terwijl de collectieve schuldenregeling en de gerechtelijke reorganisatie zijn gericht op continuïteit, in het eerste geval van de fysieke persoon met behoud van zijn menselijke waardigheid, in het tweede geval van de activiteiten van de onderneming (al dan niet met behoud van de rechtspersoon). Zo een verschil dat te verklaren valt door het eigen karakter van de procedure, is het concept van “leefgeld” bij collectieve schuldenregeling. Dit kan bezwaarlijk worden toegepast op vennootschappen die willen herstructureren: een bewindvoerder die de cash beheert van de vennootschap en beslist hoeveel geld de vennootschap krijgt en voor welk doel, is geen reële optie. Andere verschillen zijn louter formeel: de vereffening als samenloopsituatie is bijvoorbeeld nauwelijks bij wet geregeld, terwijl er voor de drie andere collectieve insolventiesituaties gedetailleerde wetteksten bestaan.

Er zijn echter tussen de diverse insolventieprocedures ook verschillen die niet rationeel te rechtvaardigen zijn. Zo bijvoorbeeld het regime van verschoonbaarheid onder de faillissementswet versus bevrijding onder de WCO, de bijzondere behandeling van bepaalde schulden bij collectieve schuldenregeling versus deze bij het collectief akkoord, de wijze waarop met nieuwe schulden wordt omgegaan bij faillissement van een natuurlijke persoon versus de collectieve schuldenregeling, de wijze waarop de curator resp. schuldbemiddelaar kan interfereren in een verkoop na beslag die reeds werd bekendgemaakt, het recht van de hypothecaire schuldeiser op interesten behoudens bij een collectieve schuldenregeling, de rechten van de titularis van eigendomsvoorbehoud bij faillissement versus bij collectieve schuldenregeling, enz. In deze tijden waar men streeft naar convergentie en harmonisatie van de insolventiewetgeving op Europees vlak, is het natuurlijk eigenaardig vast te stellen dat binnen ons nationaal rechtsstelsel de insolventiewetgeving – zonder twijfel om historische redenen – niet coherent is en er onnodige verschillen bestaan tussen de verschillende insolventiescenario’s. Een deel van deze inconsistenties zal binnen afzienbare tijd weliswaar worden weggewerkt door de invoering van een nieuw boek XX als onderdeel van het Wetboek Economisch Recht waarbij de Faillissementswet en de WCO worden gecodificeerd en in bepaalde mate worden geharmoniseerd en hervormd. De verdere verkokering van het insolventierecht zal hiermee hopelijk een halt worden toegeroepen.

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

%d bloggers like this: