Vermogensafscheiding kreeg in mijn eigen Leuvense rechtenopleiding een centrale plaats doorheen het curriculum. In het licht van de recente aandacht van Anglo-Amerikaanse law & economics-auteurs (denk: Hansmann, Kraakman, Armour, …) voor entity shielding (vermogensafscheiding, dus) als een essentieel en onvervangbaar kenmerk van vennootschapsrecht, was dit een benadering die haar tijd vooruit was.
Ook familiaal vermogensrecht en erfrecht kregen een belangrijke plaatst in die opleiding. Toch heb ik nooit gehoord dat de onverdeelde nalatenschapschap een afgescheiden vermogen was. Gezien de gezonde obsessie voor afgescheiden vermogens liet dit stilzwijgen geloven dat de onverdeelde nalatenschap dan ook géén afgescheiden vermogen was.
Deze gevolgtrekking was fout: de onverdeelde nalatenschap vormt wel degelijk een afgescheiden vermogen.[1] Dit geldt dan bij uitbreiding voor alle onverdeelde boedels, en in het bijzonder voor de maatschapsboedel op grond van de ‘schakelbepaling’ artikel 55 W.Venn. (oud art. 1871 BW). Het belang van de analyse overstijgt dan ook het familiaal vermogensrecht.
Het inzicht dat de onverdeelde nalatenschap een afgescheiden vermogen vormt, kan bezwaarlijk gemeen goed worden genoemd.[3] Toch heeft dit inzicht een eerbiedwaardige pedigree. In zijn klassieke en zeer aanbevolen artikel uit 1924 over de onverdeelde nalatenschap spreekt Capitant van une véritable universalité séparée.[4] Ook andere auteurs noemen de onverdeelde nalatenschap een patrimoine d’affectation[5] of een universalité.[6] Meer nog dan de Franse en Belgische rechtsleer hadden Nederlandse auteurs een fijn oog voor het boedelkarakter van de onverdeelde nalatenschap, die tot aan de hervorming van het erfrecht in het NBW nog sterk naar het model van de Code civil was geregeld.[7]
Hiervoor zullen we de volgende rechtsgevolgen als bewijsstuk aanbrengen[8]:
- indien de deelgenoten volwaardig vereffenen, zijn de gevolgen hiervan tegenwerpelijk aan hun persoonlijke schuldeisers;
- het BW organiseert zelf een rudimentaire vorm van vereffening onder de vorm van de “inbreng van schulden”, die opnieuw tegenwerpelijk is aan de persoonlijke schuldeisers van de deelgenoten; en
- de gemeenschappelijke schuldeisers kunnen, anders dan de persoonlijke schuldeisers, de boedelgoederen uitwinnen en genieten daarbij een preferente positie t.a.v. de persoonlijke schuldeisers.
Bewijsstuk 1: indien de deelgenoten volwaardig vereffenen, zijn de gevolgen hiervan tegenwerpelijk aan hun persoonlijke schuldeisers
Hoewel dit niet het wettelijk uitgangspunt is kan er vrijwillig of op verzoek van één deelgenoot (zie art. 826, tweede lid BW) geheel of gedeeltelijk een vereffening gebeuren waarbij het nalatenschapspassief wordt betaald vóór de nalatenschapsgoederen ‘netto’ worden overgedragen. De uitkomst van zulke vereffening is tegenwerpelijk aan persoonlijke schuldeisers.[9]
Dit is belangrijk: indien de activa van de erflater ‘netto’ in plaats van ‘bruto’ overgaan, betekent dit dat hun schuldenaar minder activa zal ontvangen en dat de persoonlijke schuldeisers geen verhaal hebben op de goederen die gebruikt werden om de schulden van de vereffening te betalen. Anders gezegd: in de mate dat door een vereffening nalatenschapsschuldeisers worden betaald uit de nalatenschapsgoederen, betekent dit dat ze voor deze goederen niet in concurrentie komen met de persoonlijke schuldeisers van de deelgenoten.
Bewijsstuk 2: het BW organiseert zelf een rudimentaire vorm van vereffening onder de vorm van de “inbreng van schulden”, die opnieuw tegenwerpelijk is aan de persoonlijke schuldeisers van de deelgenoten
Bij schulden van een erfgenaam aan de boedel wordt de regel van de deelbaarheid (art. 1220 BW) helemaal aan de kant geschoven: de andere erfgenamen kunnen hun debiteur niet aanspreken voor hun deel, noch kwijting verlenen.[10] De schuld van de erfgenaam is immers onderworpen aan de zgn. “inbreng van schulden”. Hierbij worden dezelfde regels toegepast als voor schenkingen die dienen te worden ingebracht. Artikel 829 BW bepaalt ter zake:
“Ieder medeërfgenaam doet, volgens de hierna te bepalen regels, in de massa inbreng van de giften die hem gedaan zijn en van de sommen die hij schuldig is.” (eigen cursivering)
De inbreng van schulden kan gebeuren door mindere ontvangst. De goederen die de inbrengverschuldigde deelgenoot in zijn kavel krijgt, verminderen hierdoor met de tegenwaarde van de in te brengen schuld. Dit biedt een groot voordeel voor andere deelgenoten in vergelijking met de deelbaarheid van de schuld. Bij deelbaarheid zouden ze immers voor hun aandeel in de schuldvordering de samenloop riskeren met de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam/schuldenaar. Door de mindere ontvangst wordt de boedelvordering op een erfgenaam voldaan zonder dat de andere deelgenoten de samenloop met de andere schuldeisers van de deelgenoot/schuldenaar hoeven te vrezen.
Traditioneel is er enkel sprake van een “inbreng van schulden” van een deelgenoot. Nochtans geldt het mechanisme van de inbreng ook voor een schuldvordering die een deelgenoot heeft op de boedel.
Dat dit meestal niet wordt opgemerkt, is omdat er gedacht wordt vanuit de deelgenoten (en niet vanuit de boedel) en vanuit de deelbaarheid van de schuldvorderingen (ook al wordt de toepassing ervan aan de kant geschoven). Een schuldvordering van een deelgenoot op de boedel wordt op deze wijze ook begrepen als een schuld van de andere deelgenoten t.a.v. de deelgenoot/schuldeiser.
Indien het perspectief wordt verplaatst van de deelgenoten naar de boedel, wordt echter duidelijk dat het regime van “inbreng van schulden” twee verschillende regelingen verbergt: één voor een bepaald soort boedelgoederen (boedelvorderingen op een deelgenoot) en één voor een bepaald soort boedelschulden (boedelschulden t.a.v. een deelgenoot).
Ook voor de boedelschuld t.a.v. de deelgenoot/schuldeiser heeft de “inbreng van schulden” belangrijke verhaalsrechtelijke consequenties. Door de inbreng wordt de schuld aan de deelgenoot/schuldeiser automatisch voldaan op de boedelgoederen. Anders dan de boedelschuldeisers, die geen gebruik (kunnen) maken van hun preferente verhaalsrecht, ontsnapt hij hierdoor aan de samenloop met de andere schuldeisers van de andere deelgenoten.
Frappant is dat de deelgenoot/schuldeiser hierdoor automatisch in een betere positie komt dan de andere boedelschuldeisers. De “inbreng van schulden” organiseert immers een automatische vereffening van een deel van het nalatenschapspassief in het enkele voordeel van deelgenoten/schuldeisers.[11] De gelijkheid tussen de erfgenamen weegt hier zwaarder door dan de gelijkheid tussen de schuldeisers.
Bewijsstuk 3: de gemeenschappelijke schuldeisers kunnen, anders dan de persoonlijke schuldeisers, de boedelgoederen uitwinnen en genieten daarbij een preferente positie t.a.v. de persoonlijke schuldeisers
Het is onbetwist dat de nalatenschapsschuldeisers, ondanks de wettelijke bepaling van de deelbaarheid en het verder stilzwijgen van het Burgerlijk Wetboek, rechtstreeks verhaal kunnen nemen op de goederen in de onverdeelde nalatenschap.[12] Artikel 1561 Ger.W. beperkt hun uitwinningsmogelijkheden niet. De nalatenschapsschuldeisers ontsnappen hierdoor aan de concurrentie van de louter persoonlijke schuldeisers van de erfgenamen.
Dit rechtstreekse verhaalsrecht van de nalatenschapsschuldeisers op de nalatenschapsgoederen blijkt duidelijk uit de voorbereidende werken van de Code civil.[13] Ook in de rechtspraak werd het erkend, met name in het arrest-Frécon van het Franse Cour de cassation uit 1912:
“malgré la division légale entre les héritiers des dettes de la succession, le gage dont les créanciers du défunt jouissait de son vivant, continue même après son décès et jusqu’au partage de subsister d’une manière indivisible sur l’hérédité toute entière.”[14]
De gemeenschappelijke schuldeisers hebben een rechtstreeks verhaalsrecht op de onverdeelde goederen zelf, zonder dat ze de omweg van de uitwinning van het aandeel of de aandelen van hun schuldenaar dienen in te slaan. Dit rechtstreekse verhaalsrecht is een eerste stap in een passif propre van de onverdeelde nalatenschap. Vermogensafscheiding blijkt echter vooral uit twee bijzondere kenmerken van dit verhaalsrecht[15]:
- het staat los van de aansprakelijkheid van de deelgenoten die zakelijk gerechtigd zijn tot de goederen die worden uitgewonnen; en
- het geeft in beginsel een preferentie t.a.v. de persoonlijke schuldeisers van de deelgenoten.[16]
Bref: de rechten van de deelgenoten én van hun persoonlijke schuldeisers kunnen worden uitgehold door de werking van een vereffening of door de uitwinning door schuldeisers van de onverdeelde boedel.
Een afgescheiden vermogen, toch?
Dit thema komt uitgebreid aan bod op de studiedag Tendensen Vermogensrecht2017 aan de Universiteit Antwerpen op 27 april 2017 en in het verslagboek uitgegeven bij Intersentia.
[1] Zie J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Antwerpen, Biblo, 2014, 142 e.v.
[2] Zie J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, 168 e.v.
[3] Zie anders R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 308, nr. 357.
[4] H. Capitant, “L’indivision héréditaire”, Revue critique de législation et de jurisprudence 1924, 30.
[5] A. Chavanne, Essai sur la notion de compte en droit civil, Parijs, LGDJ, 1947, 6.
[6] L. Raucent, Partage et liquidation, syllabus UCL, s.l.n.d., 22 en 27.
[7] Zie in het bijzonder E.M. Meijers, Erfrecht, in Asser–reeks, IV, Zwolle, Tjeenk Willink, 1915.
[8] Zie voor meer argumenten J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, nr. 318 e.v.
[9] P. Thuysbaert, “Bruto- of netto-verdeling”, Ann. dr. Louvain 1952, 43 en 45.
[10] R. Pirson, “Successions et libéralités. Examen de jurisprudence (1956-1959)”, rcjb 1960, 435. De erfgenaam die aan de inbreng is onderworpen, kan ook afzien van de inbreng door mindere ontvangst en kan een “inbreng in natura” van zijn schuld doen door de betrokken som aan de boedel te storten.
[11] J. Percerou, “La liquidation du passif héréditaire en droit comparé, spécialement en droit allemand”, RTD Civ. 1905, 850.
[12] Zie o.a. C. Aubry en C. Rau, Cours de droit civil français, Parijs, Marchal & Billard, 1873, IX, 347, § 583; M. Martou en L. Vandenkerckhove, De l’expropriation forcée, Brussel, Bruylant, 1863, I, 234, nr. 115; G. Siesse, Contribution à l’étude de la communauté d’héritiers en droit comparé, Parijs, LGDJ, 1921, 292; J. Vincent, La répartition entre les héritiers des créances et des dettes de la succession, thesis Parijs, Dalloz, 1931, 179; M. Schuster, Le principe de l’autonomie de la masse héréditaire, proefschrift Parijs, 1956, 152 e.v.; De Page/Dekkers, IX, 960, nr. 1347; C. Engels, Het uitvoerend beslag op onroerende goederen, Antwerpen, Kluwer, 1981, 87, nr. 96; W. Van Hemel, Beschikken over een aandeel in een gemeenschap, Deventer, Kluwer, 1998, 92.
[13] Zie J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, 145.
[14] Cass. req. 24 december 1912, S. 1914, I, 201, DP 1915, I, 45. Zie ook de Belgische rechtspraak in dezelfde zin geciteerd bij De Page/Dekkers, IX, 960, nr. 1347.
[15] Zie J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, 143 e.v. Deze bijzondere aard van het rechtstreekse verhaalsrecht, maar niet het principe op zich, wordt ontkend bij R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, 302 e.v.
[16] Dit preferente karakter van het verhaalsrecht wordt bevestigd door de voorbereidende werken van de Code civil, meer bepaald bij de verantwoording door Lahary van de beperkte verhaalsrechten van de persoonlijke schuldeisers van de erfgenamen (oud art. 2205 Code civil, nu art. 1561 Ger.W.): “Je réponds enfin que, jusqu’à ce que tous les biens possédés en commun soient licités ou partagés, il est incertain si tel ou tel immeuble, telle ou telle portion d’immeuble écherra dans le lot du cohéritier débiteur, s’il ne recueillera pas pour sa part successive une somme d’argent au lieu d’un corps héréditaire, si même, après le prélèvement des dettes de la succession, il restera quelque excédant sur lequel il puisse exercer son droit.” Lahary, “Discours au Corps législatif” in Locré, VIII, 314, nr. 6 (cursivering door ons).
2 thoughts on “De onverdeelde nalatenschap is een afgescheiden vermogen”