Een vorige post ging over de onverdeelde nalatenschap als organisatievorm. De goederen van een onverdeelde nalatenschap vormen een boedel. De onverdeelde boedel (ook ‘boedelgemeenschap’) moet onderscheiden worden van de onverdeelde zaak (ook ‘zaaksgemeenschap’). Dit onderscheid verklaart een reeks belangrijke rechtsgevolgen. Onbelicht in de klassieke Frans/Belgische traditie, kreeg dit onderscheid in de Belgische doctrine slechts recent de aandacht die het verdient.[1]
De boedel manifesteert zich in eerste instantie als een ‘boel’ goederen: meerdere goederen die als een eenheid het voorwerp uitmaken van de onverdeeldheid. In de zaaksgemeenschap daarentegen is er slechts één (meestal lichamelijk) goed in onverdeeldheid.
De geschiedenis verklaart mede waarom het onderscheid tussen onverdeelde boedel en zaaksgemeenschap, tot voor kort, grotendeels aan de aandacht van de Belgische rechtsleer is ontsnapt:
- De Code civil van 1804 kende geen regeling voor de onverdeeldheid in het algemeen. Het huidig art. 577-2 BW of iets gelijkaardigs bestond nog niet. Meestal werd daarom teruggegrepen naar de – rudimentaire – regels voor de onverdeelde nalatenschap, de boedel die ontstaat indien er meer dan één erfgenaam is.
- Wanneer de Belgische wetgever bij de wet van 8 juli 1924 voor het eerst een algemene regeling voor de onverdeeldheid invoert met artikel 577-2 BW (tot 1994 art. 577bis BW), kiest hij de zaaksgemeenschap als model. Artikel 577-2, § 1 heeft het over “de eigendom van een zaak die onverdeeld aan verscheidene personen toebehoort”. Wel wordt gesteld dat de regeling slechts een codificatie is van de bestaande rechtspraak en rechtsleer over de onverdeelde nalatenschap en voor de verdeling van de gemeenschappelijke zaak wordt verwezen naar de regels voor de erfenissen (art. 577-2, § 8 BW).
- Daarnaast is de onverdeelde nalatenschap ook het startpunt voor de zoektocht naar regels voor andere onverdeelde boedels die de wetgever niet uitputtend heeft geregeld, zoals een maatschap, een beleggingsfonds of een scheepseigendom. Deze boedels hebben, anders dan de onverdeelde nalatenschap, niet de roeping om op korte termijn te verdwijnen. Wat de maatschap betreft, verwijst artikel 55 W.Venn. (oud art. 1871 BW) voor de ontbonden maatschapsboedel naar de onverdeelde nalatenschap.
Het slordige resultaat is dat er twee sets van ‘gemene regels’ zijn voor onverdeeldheden: in het erfrecht, geschreven voor onverdeelde boedels met een liquidatiedoelstelling (art. 815-892 BW), en in het zakenrecht, geschreven voor de zaaksgemeenschap (art. 577-2 BW).
Het toepassingsgebied van deze regels is daarbij niet mooi afgelijnd:
- De regels voor de nalatenschap zijn ook de enige haak waaraan algemene regels voor andere, ‘actieve’, onverdeelde boedels kunnen worden opgehangen (maatschap, tontine, scheepsonverdeeldheid, beleggingsfonds, …). Het ‘actieve’ en georganiseerde karakter van deze boedels kan echter niet altijd verzoend worden met alle regels die geschreven zijn voor de toevallige, ongeorganiseerde onverdeelde nalatenschap die tot verdwijnen gedoemd is.[2] Het beste voorbeeld daarvan is artikel 815 BW, dat elke deelgenoot het recht geeft om de verdeling te vorderen.[3] Dit is niet van toepassing op ‘actieve’ onverdeelde boedels.
- De regels voor de ontbinding van de maatschap kunnen dan weer gezien worden als ontbindingsregels gemeen aan alle ‘actieve’ onverdeelde boedels.
- Ook worden de regels voor de nalatenschap soms toegepast op de zaaksgemeenschap (zie art. 577-2, § 8 BW, dat voor de verdeling van de ‘gemeenschappelijke zaak’ verwijst naar het erfrecht).
- De regels voor de zaakgemeenschap zijn op hun beurt dan soms weer van toepassing op de onverdeelde nalatenschap (zie bv. de bestuursregeling in art. 577-2, § 6 BW).
Wie een concrete onverdeelde figuur onderzoekt (beleggingsfonds, scheepsonverdeeldheid, tontine, timeshare, …) kan telkens kan ook uit meerdere bronnen putten. Geen enkele van de bronnen schenkt helder water.
Dit thema komt uitgebreid aan bod op de studiedag Tendensen Vermogensrecht 2017 aan de Universiteit Antwerpen op 27 april 2017 en in het verslagboek uitgegeven bij Intersentia.
[1] H. Casman, “Enkele open vragen omtrent beschikkingsbevoegdheden over onverdeelde zaken” in Liber amicorum G. Baeteman, Brussel, Story Scientia, 1997, 3-15; M.E. Storme, “Noch terugwerking, noch overdracht: bij verdeling of aanwas verkrijgt men niets wat men niet al heeft”, TPR 2004, 653-683; J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Antwerpen, Biblo, 2014, 29-32; V. Sagaert, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 279, nr. 325. Zie voorheen wel o.a. J. Vincent, “Les propriétés collectives, les indivisions et l’effect declaratif du partage”, Revue critique de législation et du jurisprudence 1932, 314, nr. 36; M. Martou en L. Vandenkerckhove, De l’expropriation forcée, Brussel, Bruylant, 1863, I, 366, nr. 173; J. Bonnecase, Supplément au Traité théorique et pratique de droit civil de M. Baudry-Lacantinerie, Parijs, Larose et Terin, IV, 349, nr. 175; R. Gary, Les notions d’universalité de fait et d’universalité de droit, Parijs, Sirey, 1932.
[2] Zie J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, 235-294.
[3] V. Sagaert, Goederenrecht, 300, nr. 356; L. De Keyser, “Hoe vrijwillig zijn vrijwillige onverdeeldheden”, RW 2014-15, 619 e.v.
One thought on “De onverdeeldheid: een morsig geregelde organisatievorm”