1.
Het Burgerlijk Wetboek kende van 1804 tot 1999 bepalingen rond de “algemene vennootschap”, in de terminologie van vandaag de “algemene maatschap”. Deze artikelen stellen ook voor de hedendaagse civilist – zo zulks bestaat – interessante thema’s aan de orde rond bepaalbaarheid van voorwerp, interpretatie of wetsontduiking:
Art. 1836. Men onderscheidt twee soorten van algemene vennootschappen : de vennootschap van alle tegenwoordige goederen en de algemene vennootschap van winst.
Art. 1837. De vennootschap van alle tegenwoordige goederen is die waarbij partijen in gemeenschap brengen alle roerende en onroerende goederen die zij alsdan bezitten, en de voordelen die zij daaruit zullen kunnen trekken.
Zij mogen ook elke andere soort van winst daarin brengen; maar de goederen die zij door erfenis, schenking of legaat mochten verkrijgen, komen slechts door het genot in die vennootschap : elk beding dat strekt om de eigendom van die goederen daarin te brengen is verboden, behalve tussen echtgenoten, en overeenkomstig hetgeen te hunnen opzichte bepaald is.
Art. 1838. De algemene vennootschap van winst bevat alles wat partijen door hun nijverheid, uit welken hoofde ook, gedurende de vennootschap zullen verkrijgen : ook de roerende goederen welke ieder vennoot ten tijde van het aangaan van het contract bezit, zijn daarin begrepen; maar hun persoonlijke onroerende goederen komen in de vennootschap alleen wat het genot betreft.
Art. 1839. De eenvoudige overeenkomst van algemene vennootschap, aangegaan zonder nadere verklaring, brengt slechts een algemene vennootschap van winst tot stand.
Art. 1840. Geen algemene vennootschap kan aangegaan worden dan tussen personen die bekwaam zijn om giften aan elkaar te doen of van elkaar te ontvangen en aan wie het niet verboden is elkaar te bevoordelen ten nadele van andere personen.
2.
Deze “algemene maatschap” is niet meegegaan van het BW naar het W.Venn. in de codificatie van 1999 is de “maatschap” de oude bijzondere vennootschap van 1841-1842 BW:
Art. 1841. De bijzondere vennootschap is die welke alleen betrekking heeft op zekere bepaalde zaken, of op het gebruik daarvan, of op de daarvan te trekken vruchten.
Art. 1842. Een contract waarbij verscheidene personen zich verenigen, hetzij voor een bepaalde onderneming, hetzij voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, is eveneens een bijzondere vennootschap.
De Nederlandse hoogleraar Raaijmakers identificeert twee historische modellen van personenvennootschap: enerzijds is een maatschap een gebonden gemeenschap (wij zouden zeggen: een actieve onverdeelde boedel), anderzijds is een maatschap een vorm voor het contractueel gezamenlijk voeren van een onderneming (Pitlo/Raaijmakers, Ondernemingsrecht, 70-71). De Duitse Gesamthand volgt meer het eerste model, de Anglo-Amerikaanse partnership volgt meer het tweede model. Je kan in oud art. 1841 BW de Gesammthand vinden en in oud art. 1842 BW de partnership.
3.
De expliciete verwijzing naar de “algemene vennootschap” is zoals gezegd met de codificatie van 2000 uit onze vennootschapswetgeving verdwenen. Dit werd verantwoord door de onbruik waaronder deze vennootschap gebukt zou gaan.
Dit is een refrein dat reeds lang in de literatuur weerklinkt.
Zelfs ten tijde van het ontstaan van de Code civil werd deze figuur als een fenomeen uit de goede oude tijd ervaren. We citeren uit in het jaar XII (1803) gerapporteerde beslissing uit een boekje dat we in een antiquariaat opdoken (Fournier & Tarte, Décisions notables du Tribunal d’appel de Bruxelles, Brussel, Flon, 1803 (“an XII”), 121):
“On voit régner quelquefois dans les campagnes, sur-tout dans celles de la ci-devant Flandres, où le luxe n’a pas étendu universellement ses ravages, des moeurs d’une simplicité admirable: qui croirait que, tandis que les associations cimentées par l’identité des intérêts et garanties par les contrats les plus formels, se terminent si fréquemment par des procès, une société non écrite entres des enfans légitimes et un enfant naturel, divisés d’intérêts, ait subsisté plus d’un demi-siècle, sans aucune altération, sans la moindre mésintelligence; la circonstance qu’elle a commencé entre six personnes, celle que la société était universelle, qu’elle a résisté à tous les appas de la cupidité, au partage de plusieurs successions, la rendent plus intéressante encore.”
Achter het smalend taalgebruik blijkt duidelijk dat het probleem met de “algemene vennootschap” niet zozeer onbruik was, maar wel ideologisch was geïnspireerd.
Deze vorm hield immers het gevaar in dat dwingendrechtelijke regels van familierecht werden omzeild door de vermogensrechtelijke regeling van de maatschap. Denk aan : afwezigheid van erfrecht voor “natuurlijk” kind, een vermogensrechtelijke regeling van de buitenhuwelijkse samenwoning, regels voor de huwelijksgemeenschap, de erfrechtelijke reserve, het gebod dat echtgenoten van een verschillend geslacht zijn of het maximum aantal echtgenoten dat hethuwelijksrecht oplegt.
De combinatie van verregaande affectieve en economische banden typisch voor een “algemene maatschap” vinden we vandaag wellicht enkel nog in het kerngezin tussen partners die samen “huis en hof” houden. Tot voor kort staarde de rechtsleer zich blind op het berispelijk karakter van het buitenhuwelijks samenwonen, zodat het nut van de algemene vennootschapsvorm buiten vizier bleef. Het is ironisch dat op het ogenblik dat het onrechtmachtig karakter van een affectieve relatie binnen een niet-huwelijkse samenwoning geen punt meer was en de algemene vennootschap een tweede jeugd zou kunnen beginnen, ze uit de wetgeving werd geschrapt.
Niets verzet zich er zich echter tegen dat ook na schrapping van de “algemene vennootschap” in de wet, de maatschap nog altijd wordt gebruikt om een algemene vennootschap vorm te geven.
En de omzeiling van regels dan door de maatschapsfiguur, hoor ik u vragen?
Ach, estate planning heet dit vandaag.
Deze post is gebaseerd op J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Antwerpen, Biblo, 2014, 263, nr. 355.
One thought on “‘Des moeurs d’une simplicité admirable’: over de ‘algemene maatschap’”