De Wet van 15 april 2018 heeft voor maatschappen een boekhoudplicht ingevoerd. Art. III.82 6 bepaalt immers:
“De volgende ondernemingen zijn boekhoudplichtig :
1° iedere onderneming in de zin van artikel I.1. eerste lid, a), die in België zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
2° iedere onderneming naar Belgisch recht in de zin van artikel I.1. eerste lid, b) en c);
3° iedere onderneming met in België gevestigde bijkantoren of centra van werkzaamheden;
[…]”
Een maatschap kan kan geviseerd worden door 2° (indien opgericht naar Belgische recht;- zelfs al zouden er geen activiteiten in België zijn) en/of 3° (indien werkelijk actief in België;- zelfs al zou de maatschap zijn opgericht naar buitenlands recht).
Art. III.85 WER geeft een maatschap de optie om een enkelvoudige boekhouding te voeren indien de omzet (exclusief BTW) EUR 500.000 niet overschrijdt. Diezelfde optie bestond reeds voor boekhoudplichtige natuurlijke personen en VOF’s en Comm.V’s.
In de praktijk bestond er wat onduidelijkheid hoe “omzet” moet worden begrepen, in het bijzondere bij maatschappen die worden gebruikt bij estate planning en die vaak louter aandelen of andere effecten aanhouden. Hun financiële inkomsten vallen niet onder hoe “omzet” normaal begrepen wordt, nl. inkomsten van de verkoop van goederen en de levering van diensten aan derden, in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening (zie art. 3:90, I.A. KB WVV).
Art. 27 van de Invoeringswet WVV van 23 maart 2019 heeft in dit verband de volgende wijziging doorgevoerd: omzet wordt voor de toepassing van art. III.85 gedefinieerd als : “het bedrag van de andere dan niet-recurrente ontvangsten” (nieuw art. I.1, al. 1, 16° WER).
De Commissie voor Boekhoudkundige Normen heeft op 15 mei 2019 een ontwerp-advies gepubliceerd over o.a. deze omzetdefinitie bij boekhoudplichtige ondernemingen, andere dan de (i)vzw’s en de stichtingen die een vereenvoudigde boekhouding kunnen voeren.
Het ontwerp-advies stelt onder meer:
“Voor de ondernemingen die een vereenvoudigde boekhouding voeren, kan niet worden verwezen naar het omzetbegrip zoals gedefinieerd in artikel 3:90, I.A. KB WVV. Voor de ondernemingen die een vereenvoudigde boekhouding voeren, moet onder omzet worden begrepen het bedrag van de andere dan niet-recurrente ontvangsten, exclusief btw. In dat geval wordt met ontvangsten bedoeld alle ontvangsten ongeacht of deze een opbrengst uitmaken in de zin van een dubbele boekhouding. Zo betekent de verkoop van een machine die duurzaam wordt gebruikt voor de bedrijfsuitoefening voor een bedrag van 100 een ontvangst van 100 ongeacht de boekwaarde die deze machine zou hebben gehad indien een dubbele boekhouding zou zijn gevoerd. In een dubbele boekhouding wordt slechts het verschil tussen de boekwaarde en de verkoopprijs in opbrengsten geboekt. Als evenwel de verkoop van zo’n machine niet recurrent is, wat veelal het geval zal zijn, moet deze niet meegeteld worden in de berekening van het bedoelde criterium. Met recurrent wordt bedoeld dat het gaat om courant voorkomende ontvangsten voor de betrokken entiteit die dus niet uitzonderlijk zijn.” (p. 2-3, nr.7)
Recurrente financiële inkomsten zullen dus ook meegerekend worden om te bepalen of een maatschap “groot” is. Het aantal maatschappen dat een dubbele boekhouding moet hanteren is dus groter dan velen initieel dachten.
Het ontwerp-advies is overigens niet enkel relevant voor maatschappen, maar ook voor ondernemingen-natuurlijke personen en de VOF en CommV. Het ontwerp-advies (p. 3, nr. 8) stelt dat deze omzetdefinitie ook gebruikt moet worden bij de toepassing van de drempels van de “cap” op bestuursaansprakelijkheid in art. 2:57 WVV.
Reageren op dit ontwerp-advies kan tot en met vrijdag 19 juli 2019 hier.