In een eerdere post wees dr. Gillis Lindemans op een bug in de cap. Zoals bekend, geldt de cap enkel nog voor toevallige lichte fouten (art. 2:57, § 3, 1°), hetgeen het revolutionair karakter ervan sterk uitholt. Evenwel voorziet art. 2:57, § 1 WVV vandaag nog steeds uitdrukkelijk dat de cap van toepassing is op de faillissementsaansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout (art. XX.225 WER) en de faillissementsaansprakelijkheid wegens wrongful trading (art. XX.227 WER). Volgens dr. Lindemans kan een kennelijk grove fout echter nooit een toevallige lichte fout zijn en staat ook de voortzetting van een reddeloze onderneming op gespannen voet met het concept toevallige lichte fout.
De wetgever werd dan ook vriendelijk aangemaand de pen opnieuw ter hand te nemen:
De verwijzing naar die aansprakelijkheidsgronden in artikel 2:57, § 1, WVV is dus uitgehold van bij haar ontstaan. Een bestuurder die een vordering wegens kennelijk grove fout tegen zich krijgt, zal echter ongetwijfeld zijn best doen om de rechter van het tegendeel te overtuigen. Om alle verwarring te vermijden, kan de verwijzing bij gelegenheid dus maar beter worden geschrapt.
Een voorstel (dat meer dan waarschijnlijk de plagiaatcontrole niet zou doorstaan) om de bestaande toestand te remediëren, ligt thans op tafel in de Kamer en leest als volgt:
In artikel 2:57, § 1, eerste lid, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen worden de woorden “evenals de aansprakelijkheid voor de schulden van de rechtspersoon bedoeld in de artikelen XX.225 en XX.227 van het Wetboek van economisch recht” opgeheven.