Op 1 juli 2017 trad in Nederland de Wet versterking positie curator in werking. Dit is de zogenaamde derde pijler (naast de reorganisatiepijler en de moderniseringspijler) van het wetgevingsprogramma “herijking faillissementsrecht”. De nieuwe wet komt er naar aanleiding van de vaststelling dat in 25-35% van alle faillissementen frauduleuze handelingen plaatsvinden [1] en de naar schatting 1.2 miljard euro schade die ze jaarlijks veroorzaken [2]).
Door de nieuwe wet wordt de curator belast met de belangrijke taak om onregelmatigheden op te sporen die het faillissement (mede) hebben veroorzaakt, de vereffening van de boedel hebben bemoeilijkt of de passiva hebben vergroot. De curator licht vervolgens de rechter-commissaris in en doet desgevallend melding van de onregelmatigheden aan de bevoegde instanties.
Volgens de Memorie van Toelichting ligt de fraudebestrijdende taak van de curator in het logische verlengde van zijn primaire taak om de belangen van de gezamenlijke schuldeisers te behartigen. Daarbij gaat het zowel om faillissementsfraude in civielrechtelijke als in strafrechtelijke zin. Sommige auteurs zijn echter een andere mening toegedaan en stellen dat de bestrijding van faillissementsfraude als maatschappelijk belang niet tot het takenpakket van de curator behoort.[3]
De voornaamste vraag blijft hoe de curator zijn nieuwe taak zal moeten financieren nadat hij onregelmatigheden heeft vastgesteld. De Garantstellingsregeling 2012 lijkt – althans in haar huidige vorm – geen oplossing te kunnen bieden, vermits deze louter bedoeld is als voorschotregeling en de kosten van fraudebestrijding veelal hoger oplopen dan de mogelijke opbrengsten.
In België moet de curator naar huidig recht in elk faillissement een memorie of kort verslag opstellen en overmaken aan de rechter-commissaris, wat betreft de voornaamste oorzaken en kenmerken van het faillissement. De rechter-commissaris stuurt het verslag dan naar de procureur des Konings (art. 60 Faill.W.). Ook bij ons is er kritiek op deze rolverdeling.[4]
Verder heeft de faillissementswetgever de curatele in 2002 een handje toegestoken: elke vorm van ernstige fiscale fraude wordt sindsdien als een kennelijk grove fout beschouwd die heeft bijgedragen tot het faillissement. Alle personen die daadwerkelijk bestuursbevoegdheid hebben gehad, kunnen in zo’n geval veroordeeld worden tot betaling van een deel of het geheel van de faillissementspassiva (art. 530, §1 W.Venn. voor de NV, toekomstig art. XX. 227 WER). Om een bestuurder te laten veroordelen moet de curator uiteraard kosten maken.
Hoewel het parlementair verslag (vanaf p. 123) gewag maakt van de problematiek van faillissementsfraude in de ruime zin, besteedt het wetsontwerp van boek XX evenmin aandacht aan de financiering van fraudebestrijding. Nochtans zijn zogenaamde lege boedels vaak het resultaat van wanbeheer en (frauderende) bestuurders die het zinkende schip vroegtijdig hebben verlaten. En de curator, hij ploegde voort…
[1] zie C.M. HILVERDA, De bestrijding van faillissementsfraude: waar een wil is…, Deventer, Kluwer, 2012.
[2] A. WEISSINK, “Kabinet gaat faillissementsfraude harder aanpakken”, FD 17 juni 2015
[3] Zie o.a. A.T.M. ADAMS, “Een (wettelijke) taak tot faillissementsfraudebestrijding: de negende tentakel van de curator?”, Maandblad voor Ondernemingsrecht 2017, (84) 84.
[4] Zie W. DERIJCKE, “Supplique contre la pendaison des faillis à la lanterne”, TRV-RPS 2016, 827-828 waarin hij pleit voor een duidelijke taakverdeling tussen het O.M. (opsporing en vervolging van misdrijven) en de curator (beheer en vereffening van de boedel)
One thought on “Ondertussen in Nederland : versterking positie curator”