Bestuursaansprakelijkheid vormt een belangrijke grens op de perverse prikkels die aandeelhouders zonder aansprakelijkheid hebben. Een eerdere post beschreef hoe andeelhoudersaansprakelijkheid en bestuursaansprakelijkheid in belangrijke mate communicerende vaten zijn.
De logische consequentie daarvan is dat een vermindering aan het aandeelhoudersrisico (bv. door het afschaffen van het minimumkapitaal) zou leidt tot een verhoging van het risico van bestuursaansprakelijkheid (J.-M. Nelissen Grade en M. Wauters, “Reforming Legal capital: harmonisation or fragmentation of creditor protection?” in K. Geens en K.J. Hopt (eds.), The European Company Law Action Plan Revisited, Leuven, Leuven University Press, 2010, (25) 47-49).
We zien echter dat bestuursaansprakelijk valt onder de toepassing van aansprakelijkheidsbeperkende regels, vaak buiten het vennootschapsrecht. Deze beperkingen zijn vaak typisch Belgisch zijn en worden bv. niet of niet in dezelfde mate teruggevonden in Nederland. De opportuniteit van hun toepassing op het bestuursaansprakelijkheid is verre van evident.
De vennootschapsinsiders genieten hier immers van een “double indemnity”: ze zijn door de rechtspersoonsrtechniek niet gehouden als aandeelhouder en ontspringen via deze flankerende maatregel ook nog eens wegens deze flankerende regels de foutaansprakelijkheid voor bestuurders. Om de belangrijkste van deze flankerende regels te noemen:
1.
Zo heeft België milde ‘fresh start’-regels na faillissement. De gefailleerde natuurlijke persoon wordt doorgaans verschoonbaar verklaard. Dat is enkel anders als de gefailleerde blijk heeft gegeven van kwade trouw. Als gevolg van de verschoning kunnen schuldeisers van wie de schuldvordering geheel of gedeeltelijk onbetaald is gebleven, die niet meer op de schuldenaar verhalen. Die kwijtschelding wordt in het goedgekeurde Boek XX WER nog meer dan nu een automatisme.
Bovendien ziet het ernaar uit dat elke bestuurder als een onderneming zal worden gekwalificeerd: een bestuursmandaat is immers een zelfstandige beroepsactiviteit (art. XX.1, § 1 WER). Dus elke bestuur kan failliet worden verklaard. Dus elke bestuurder zal kunnen genieten van de kwijtschelding van schulden.
Het opmerkelijk is dat de kwijtschelding ook bevrijdend werkt voor vennootschapsrechtelijke aansprakelijkheden. Zo dreigt bijvoorbeeld een bestuurder die aansprakelijk is voor een bestuursfout en zelf failliet wordt verklaard, zijn verantwoordelijkheid te ontlopen.
2.
De gerechtelijke reorganisatie (WCO) beschermt in verregaande mate insiders, waaronder bestuurders. De vennootschap die een gerechteljjke reorganisatie aanvraagt krijgt de voordelen van een insolventieprocedure, terwijl de insiders aan het stuur blijven. Dus geen lastige onafhankelijke bewindvoerder met de mogelijkheid om aansprakelijkheidsvordering in te stellen.
Ook als er een gerechtsmandataris is, heeft deze niet de bevoegdheid om aansprakelijkheidsvordering in te stellen.
3.
Ook de onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige is een vorm van beperkte aansprakelijkheid die kan worden toegepast bij vennootschapsrechtelijke aansprakelijkheid.[1]
De vraag is of dat wel verantwoord is: de bestuurder is immers niet onderworpen aan het ondernemingsrisico. Als hij aansprakelijk is, is het in de regel omdat hij een fout heeft begaan. De toepassing van deze vorm van “beperkte aansprakelijkheid” bovenop de beperkte aansprakelijkheid van het vennootschapsrecht lijkt ons dan ook niet verantwoord.
4.
In het persbericht naar aanleiding van de goedkeuring in eerste lezing van het voorontwerp staat bovendien: “De bestuurdersaansprakelijkheid wordt beperkt op basis van omvang en grootte van de onderneming.”
Daarbij wordt blijkbaar niet gedifferentieerd tussen externe en interne bestuursaansprakelijkheid of tussen bestuursaansprakelijkheid in het vennootschapsrecht en het insolventierecht.
Deze vermelding verrast niet enkel door de inhoud, maar ook omdat hiervan nooit sprake was in de voorbereiding van de hervorming. Ook komt het me voor dat in de rechtsleer geen sterke roep weerklonk om een beperking van bestuursaansprakelijkheid.
* *
*
De gevolgen van deze regels – die pas vanaf het einde van de jaren 90 werden ingevoerd – voor bestuursaansprakelijkheid kregen tot nu toe verrassend weinig aandacht. Ze vormen nochtans niet minder dan het einde van wat professor Jan Ronse in 1978 noemde
“de oude vormen van verantwoordelijk ondernemen waarin de leiders van de onderneming het volle besef hebben van het risico dat zij lopen en dat zij niet kunnen afwentelen op gelegenheidsschuldeisers.”[2]
Het lijkt ons in ieder geval een stevig debat waard.
‘Double indemnity’ is een film noir uit 1944 geregiseerd door Billy Wilder en gebaseerd op de gelijknamige roman van James M. Cain. De titel verwijst naar een clausule in een verzekeringspolis waarbij de verzekeraar het dubbele van de schade uitbetaalt in geval van overlijden door een ongeval. Een bekende quote uit deze film: “Well, I get darn sick of tryin’ to pick up after a gang of fast-talking salesmen dumb enough to sell life insurance to a guy who sleeps in the same bed with four rattlesnakes.” (Edward G. Robinson als Barton Keyes.)
[1] Art. 72, derde lid wet van 25 april 2007. Zie ook: A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 131, nr. 4; L. VANNOOTE en I. VERHULST, “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, TBBR 2007, (464) 464, nr. 3; E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 755, nr. 8.
[2] J. RONSE, “Waarheid en leugen omtrent de onderneming met beperkte aansprakelijkheid (Mededelingen van de Koninklijke Academie 1978)” herdrukt in JRI (ed.), Gebruykt dese mynen arbeit tot uwen besten. Verspreide geschriften Jan Ronse, Biblo, Kalmthout, 2009, (489) 514.