Imperium delinquere potest

Artikel 5 Sw. gewijzigd

In het Staatsblad van 20 juli 2018 (eerste editie) verscheen de Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van het Strafwetboek en de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen betreft (zie hier voor de parlementaire fiche). Na inwerkingtreding zal artikel 5 Sw. als volgt luiden:

“Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.

Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
1° tijdelijke handelsvennootschappen en stille handelsvennootschappen;
2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.

De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”

Vergeleken met de huidige tekst houdt dit twee belangrijke wijzigingen in.

1. Anders dan nu worden de hard core publiekrechtelijke rechtspersonen (staat en gedecentraliseerde entiteiten) worden niet langer uitgesloten van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Op dit punt worden deze publiekrechtelijke rechtspersonen gelijkgesteld met de privaatrechtelijke rechtspersonen en vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, die sinds 1999 strafrechtelijke verantwoordelijk zijn. Tot nu waren slachtoffers van een misdrijf dat bv. aan een gemeente kon worden toegerekend verplicht om achter natuurlijke personen te gaan indien ze voor de strafrechter rechtsherstel wilden verkrijgen. Na de wijziging is dit niet langer vereist, al  blijft het wel mogelijk.

De gelijkstelling tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen wordt niet doorgetrokken naar de straffen. Ten aanzien van de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kan enkel, met uitsluiting van elke andere straf, de eenvoudige schuldigverklaring worden uitgesproken (art. 7bis Sw.).

Het verschil met de oude toestand waar een misdrijf aan de publiekrechtelijke rechtspersoon kon worden toegerekend (delinquere potest) maar waarbij er geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid was (sed non puniri) is uiteraard zeer subtiel. Toch is het niet louter symbolisch: dat er een straf is, volstaat om de strafvordering op gang te brengen zonder dat er een natuurlijke persoon moet worden gevonden en laat een slachtoffer toe om zich burgerlijke partij te stellen

2. De bizarre regel van de ‘decumul’ van strafrechtelijke aansprakelijkheid van huidig art. 5 al. 2 Sw. wordt afgeschaft. Deze opgeheven bepaling luidt: “Wanneer de rechtspersoon verantwoordelijk gesteld wordt uitsluitend wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kan enkel degene die de zwaarste fout heeft begaan worden veroordeeld. Indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd kan hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld.”

Begin er maar aan, die afweging van zwaarte van fouten tussen de zaakvoerder en haar eenpersoons-BVBA. Weinigen zullen betreuren dat deze bepaling wordt afgevoerd.

De afvoering van de ‘decumul’ betekent uiteraard niet dat er altijd automatisch cumul van strafrechtelijke aansprakelijkheid is tussen een rechtspersoon en bv. haar organen. Voor elke natuurlijke of rechtspersoon moet afzonderlijk de oefening worden gemaakt of de materiële en morele bestanddelen van het misdrijf kunnen worden toegerekend.

Art. 5 Sw. als intellectuele bron van de Wet Hervorming Ondernemingsrecht

Minstens even belangrijk als wat wijzigt, is wat blijft.  Artikel 5 van het Strafwetboek, ingevoerd in 1999, bevat wellicht enkele van de modernste regels van Belgische ondernemingsrecht:

Op vlak van toerekening is er een autonoom criterium voor toerekening aan de rechtspersoon, zonder dat een omweg langs een natuurlijke persoon nodig is: “misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd”. We schreven hierover in het Liber Amicorum Marcel Storme / TPR 2004.

Ook op vlak van toepassingsgebied was de strafwetgever van 1999 de tijd vooruit: elke rechtspersoon valt eronder (ook de non profits en de meeste publiekrechtelijke) én ook de maatschap en de andere vennootschappen zonder rechtspersoonlijk zijn strafrechtelijk verantwoordelijk. (Al kan u de test doen: zeg tegen een willekeurige penalist dat de maatschap strafrechtelijk verantwoordelijk is, en de kans is groot dat hij u zal aankijken met een mix van meewarigheid en bezorgdheid om uw geestelijke welzijn).

Het strafrecht erkende daarmee de rechtspersoonskenmerken van de vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid lang vóór dat dit in het vennootschapsrecht gemeen goed werd. (En wellicht is dat laatste zelfs te optimistisch als we bepaalde zeer opgewonden Franstalige commentaren lezen over de uitbreiding van bv. het insolventierecht naar maatschappen; zie bv. in het laatste nummer van het TRV/RPS: W. Derijcke,  L’immarcescible commerçant, le sparadrap cornélien, l’entreprise Potemkine et la grenade dégoupillée).

De voorsprong van het strafrecht komt wellicht doordat deze rechtstak kijkt naar de achterliggende realiteit doorheen de juridische structuur. (De andere kant van het spectrum is het Belgisch fiscaal recht dat op orwelliaanse wijze het ‘realiteitsbeginsel’ huldigt, maar daar mee bedoelt dat er naar de juridische structurering wordt gekeken en niet naar de economische realiteit.)

Deze vernieuwing uit 1999 op vlak van het toepassingsgebied kreeg in het ondernemingsrecht pas navolging met de recente Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht: alle rechtspersonen en alle vennootschappen (ook die zonder rechtspersoonlijkheid) zijn een onderneming. Opnieuw hinkt het ondernemingsrecht achterop doordat de nu opgeheven uitsluiting van de hard core publiekrechtelijke rechtspersonen in het nieuwe art. 1.1, 1° WER werd gekopieerd. Ooit zal het ondernemingsrecht ook hier het strafrecht volgen.

Het is wel jammer dat van de besproken wijziging geen gebruik werd gemaakt om de terminologie van art. 5 Sw. af te stemmen op de Wet Hervorming Ondernemingsrecht (bv. de termen handels- of burgerlijke vennootschappen werden afgeschaft).

Joeri Vananroye

 

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

%d bloggers like this: