Carve out voor chirografaire schuldeisers

In een recente empirische studie (“Faillissement: wat blijft er nog voor de schuldeisers?”) beschrijft prof. dr. Joke Baeck het trieste lot van de chirografaire schuldeiser. Zijn/haar faillissementsdividend is meestal aan de (erg) magere kant. Nadat de boedelschuldeisers en de zekergestelde schuldeisers gepasseerd zijn, is het spreekwoordelijke vet van de soep. Om de positie van chirografaire schuldeisers te verbeteren, kan gedacht worden aan een carve out-regeling, waarbij een deel van de opbrengt van goederen waarop een zekerheid rust, voorbehouden wordt voor chirografaire schuldeisers (die veelal de minst sterke schuldeisers zijn, en zelf niet in (contractuele) bescherming kunnen voorzien). Zoals professor Baeck in haar bijdrage opmerkt, kan de mosterd voor zo’n regeling over het Kanaal gehaald worden.

In het Verenigd Koninkrijk bestaat het concept van de prescribed part” bij insolventie van ondernemingen. Onder bepaalde modaliteiten, houdt deze regeling in dat een deel van de opbrengst van een floating charge (denk: pand handelszaak) afgeroomd wordt in het voordeel van chirografaire schuldeisers (section 176A of the Insolvency Act 1986). Het (maximale) voorbehouden deel bedroeg £ 600.000. Per 6 april 2020 wordt dit bedrag verhoogd tot £ 800.000 (bestaande zekerheidsrechten worden door deze verhoging niet aangetast).

In een Belgisch faillissement wordt de chirografaire schuldeiser geconfronteerd met een wildgroei van voorrechten en een liberaal stelsel van zekerheden. Ook het statuut van synthetische boedelschuld biedt in de praktijk maar weinig reële bescherming tegen de aanspraken van zekergestelde schuldeisers. Misschien kan/moet de wetgever een stukje van de taart voor de zwaksten reserveren? Iemand anders zal het niet doen.

Author: Arie Van Hoe

Arie Van Hoe, Head of Legal VBO-FEB, voluntary scientific collaborator (University of Antwerp)

Leave a comment