De fiscale administratie verwacht dat de uitzonderlijke situatie die werd veroorzaakt door de verspreiding van Covid-19 en de opgelegde maatregelen nadelige gevolgen zullen hebben voor de solvabiliteit van sommige ondernemingen. De fiscus legt daarom enige soepelheid aan de dag bij de analyse van de vrijstellingsvoorwaarden van de waardeverminderingen op handelsvorderingen in haar circulaire 2020/C/45 van 23 maart 2020.
Covid-19-crisis als bijzondere omstandigheid voor vrijstelling waardevermindering op handelsvorderingen
Indien er sprake is van een onbetaalde handelsvordering mag deze slechts van de belastbare basis worden afgetrokken indien dat verlies zeker is. Nochtans gaat daar vaak een hele periode aan vooraf. Om te vermijden dat de boeken in die periode een minder correct beeld geven van de realiteit, kunnen ook al waardeverminderingen voor waarschijnlijke verliezen op handelsvorderingen worden geboekt.
Waardeverminderingen voor waarschijnlijke verliezen op handelsvorderingen worden slechts onder strikte voorwaarden fiscaal vrijgesteld. Eén van die voorwaarden is dat de waardevermindering betrekking heeft op één of meer behoorlijk geïdentificeerde vorderingen, waarvan de waarschijnlijkheid van de verliezen voor iedere vordering blijkt uit bijzondere omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens het belastbare tijdperk en op het einde daarvan nog bestaan (art. 48 WIB 92 j° art. 22 KB/WIB 92).
Deze voorwaarde werd steeds streng ingevuld en legde een zware bewijslast op de belastingplichtige. Waar het boekhoudkundig volstaat dat de inning van de handelsvordering onzeker wordt om een waardevermindering te boeken, moet het verlies op fiscaal vlak waarschijnlijk zijn en blijken uit bijzondere omstandigheden die zich tijdens het belastbare tijdperk hebben voorgedaan. Zo volstaat het niet om te verwijzen naar een louter algemeen risico of louter vermoeden van oninbaarheid. In tegenstelling tot in het boekhoudrecht, zijn er in het fiscaal recht geen forfaitaire waardeverminderingen toegelaten, ook al zijn zij gebaseerd op statistische gegevens uit het verleden.
Het is deze voorwaarde die in de praktijk voor tal van discussies met de fiscus zorgt.
De fiscus geeft in de circulaire 2020/C/45 aan dat de Covid-19-crisis een bijzondere omstandigheid vormt die de vrijstelling rechtvaardigt van waardeverminderingen op handelsvorderingen op ondernemingen die een achterstand hebben bij de betaling van die vorderingen als rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van de maatregelen die door de federale regering werden genomen.
Betalingsachterstand als gevolg van de federale maatregelen
De verwijzing naar de federale maatregelen lijkt betrekking te hebben op de ministeriële besluiten van 13, 18 en 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van Covid-19 te beperken. Die besluiten leggen de sluiting op van vele handelszaken en winkels, verplichten telethuiswerk bij alle niet-essentiële bedrijven en leggen regels van social distancing op.
Die maatregelen hebben allicht een negatieve impact op vele ondernemingen. Het lijkt aldus niet onoverkomelijk om een gedaalde omzet bij de vennootschap-schuldenares aan te tonen.
Hoe moet men bewijzen dat de betalingsachterstand rechtstreeks of onrechtstreeks volgt uit de federale maatregelen? De fiscale administratie kondigt aan de nodige soepelheid aan de dag te leggen bij de beoordeling van de inningsmoeilijkheden bij de vennootschap-schuldenares waarvan de omzet aanzienlijk is afgenomen door de beperkende maatregelen die werden opgelegd door de federale regering.
Allicht wordt niet al te veel gewicht gegeven aan de vereiste dat de omzet moet zijn gedaald “door” de opgelegde federale maatregelen. Verwacht wordt dat menig vennootschap, zelfs in essentiële sectoren, de omzet zal zien dalen door de vele gedwongen en vrijwillige sluitingen, de verplichting tot telethuiswerk en de regels van social distancing, en dat een correlatie met de federale maatregelen in de praktijk voldoende bewijs zal zijn.
De vraag rijst of handelsvorderingen op vennootschap-schuldenaressen die al betalingsmoeilijkheden hadden vóór 13 maart 2020 kunnen genieten van deze soepelere positie. Aangezien de circulaire slechts “een” betalingsachterstand vereist als gevolg van de federale maatregelen, lijkt ook een bijkomende betalingsachterstand hieronder te vallen.
We kunnen besluiten dat de circulaire een algemeen (maar tijdelijk) vermoeden invoert dat het verlies op een handelsvordering waarschijnlijk is zodra er een betalingsachterstand opduikt als rechtsreeks of onrechtstreeks gevolg van de federale maatregelen.
De vrijstelling van de waardevermindering op handelsvorderingen blijft verworven zolang de belastingplichtige onder andere de waarschijnlijkheid van het verlies aantoont. Zolang de belastingplichtige kan aantonen dat de betalingsachterstand een gevolg is van de federale maatregelen lijkt de soepelere positie van de fiscus van toepassing te blijven. Dit zal allicht moeilijker worden om te bewijzen naarmate de tijd verstrijkt en de federale maatregelen worden opgeheven.
Analyse bij afsluiten boekjaar
De waardevermindering moet bij de afsluiting van het boekjaar zijn geboekt en moet voorkomen op één of meer afzonderlijke rekeningen om fiscaal in mindering te kunnen worden gebracht (art. 22, §1, 3° KB/WIB92). Vennootschappen waarvan het boekjaar eindigt na de publicatie van de federale maatregelen in het Belgisch Staatsblad kunnen bijgevolg al rekening houden met deze flexibiliteit bij het voorbereiden van de belastingaangifte.
Elien Van Malder
advocaat