1. In faillissementsmiddens is enige reuring ontstaan in gevolge een arrest van het Hof van Brussel van 11 juni 2024 met betrekking tot de problematiek van het omzetten van hypothecaire volmachten bij insolventie. Op sommige websites wordt dit arrest omschreven als een “ommekeer in het faillissementsrecht”. Zulk nieuws (en arrest) verspreidt zich snel en thans worden curatoren geconfronteerd met kredietinstellingen die het voormelde arrest graag aanwenden.
Een korte bespreking van het arrest is nuttig gezien het niet te onderschatten belang ervan voor de dagdagelijkse insolventiepraktijk.
2. De feiten zijn eenvoudig:
Vennootschap X wordt failliet verklaard op 14.01.2021. Bij notariële akte van 22.01.2021 wordt een eerder verleend hypothecair mandaat omgezet in een hypotheek tot zekerheid van 266.000,00 €. De omgezette hypotheek wordt ingeschreven op 27.1.2021. De wettelijke hypotheek genomen ten name van de failliete boedel door de curatoren wordt (pas) ingeschreven op 20.05.2021. Bij de opmaak van de rangregeling door de notaris ontstaat discussie of er rekening moet gehouden worden met de op 27.01.2021 ingeschreven (omgezette) hypotheek ter zekerheid van 266.000,00 € in hoofdsom en of deze hypotheek primeert op de wettelijke hypotheek van de curatoren voor de massa van schuldeisers.
3. Het Hof oordeelt dat in de rangregeling wel degelijk rekening moet gehouden worden met de na het faillissement omgezette hypothecaire volmacht en de na het faillissement ingeschreven hypotheek. “De hypotheek in tweede rang van 22 januari 2021 [is] tegenstelbaar aan de boedel” luidt het eindoordeel.