Welke middelen heiligt het statutaire doel nog?

Pleidooi voor een verminderde tegenwerpelijkheid van het statutair doel

Een vorige post bracht in herinnering hoe de Eerste Richtlijn lidstaten de optie – maar niet de verplichting – geeft om voor handelingen die de grenzen van het vennootschapsdoel overschrijden – maar niet voor andere statutaire beperkingen – te bepalen dat de vennootschap niet verbonden is “indien zij bewijst dat de derde wist dat de handeling de grenzen van dit doel overschreed of hiervan, gezien de omstandigheden, niet onkundig kon zijn. Openbaarmaking van de statuten alleen is hiertoe echter geen voldoende bewijs.

De Belgische wetgever heeft van deze optie gebruik gemaakt: zie de artikels 258 (BVBA), 407 (CVBA), 526 (NV), 859 (ESV), 897 en 903 (SE), 966 en 972 (SCE) W.Venn.

Het verdient volgens mij de voorkeur dat België niet langer van deze door de Europese wetgever toegelaten uitzondering gebruik maakt.

Het statutair doel is immers ook een statutaire grens aan de bevoegdheid van de vennootschapsvertegenwoordigers (Cass. 31 mei 1957, RCJB 1958, 283, noot P. Van Ommeslaghe). Door het schrappen van deze uitzondering op de niet-tegenwerpelijkheid van het vennootschapsdoel wordt het geniale inzicht van de Eerste Richtlijn onversneden toegepast: derden moeten de wettelijke beperkingen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van organen kennen, maar moeten zich niet bekommeren om statutaire bevoegdheidsbeperkingen.

De Europese Kapitaalvennootschappenrichtlijn (die o.a. de Eerste Richtlijn codificeert) staat de voorgestelde wijziging toe en stelt de niet-tegenwerpelijkheid van het statutair doel zelfs als het uitgangspunt voorop. Bij de voorbereiding van de Richtlijn was er blijkbaar een consensus dat het Duitse model, waarbij de niet-tegenwerpelijkheid ook geldt voor doeloverschrijdende handelingen, de beste oplossing was (M. Mendel, Het statutaire doel van de naamloze vennootschap, Kluwer, Deventer, 1971, 195). Onder het gewicht van de traditie in de andere lidstaten, zoals België en vooral Frankrijk, werd dit echter niet verplicht gesteld.

Het is geen goede zaak indien België in de toekomst nog van die optie voor lidstaten gebruik zou maken.

Tegenwerpelijkheid van het statutair doel brengt immers onzekerheid met zich mee en stremt daardoor het optreden van vennootschappen aan het rechtsverkeer. Het is voor aandeelhouders immers praktisch onmogelijk om ex ante precies te omschrijven welke van alle mogelijke toekomstige transacties al dan niet het voorwerp uitmaken van de vennootschap. De vraag of een concrete transactie al dan niet doel-overschrijdend zal daardoor vaak aanleiding geven tot interpretatie ex post, en dus onzekerheid. Doelomschrijving zijn bovendien typisch ruime en vage normen (J. Ronse, Algemeen deel van het vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 1975, 318).

Die onzekerheid wordt niet weggenomen door de huidige regeling, die een hobbelige tussenweg bewandelt tussen zuivere tegenwerpelijkheid en zuivere niet-tegenwerpelijkheid (zie hierover bij K. Geens, M. Wyckaert, C. Clottens, S. De Dier en F. Parrein, De Vennootschap. Algemeen Deel, Kluwer, Antwerpen, 2011, 180). Integendeel: dit regime is zelf een bron van onzekerheid. De “gezien de omstandigheden niet onkundig kunnen zijn” van het doeloverschrijdend karakter, suggereert een onderzoekslast.  Anderzijds wordt er geëxpliciteerd dat de loutere publicatie niet volstaat voor tegenwerpelijkheid, wat eerder vijandig staat tegen het idee van een onderzoekslast voor derden.

In het antediluviaanse 1973, met een papieren Staatsblad zonder handige zoekfuctie, kon hieraan misschien nog een zinvolle betekenis worden gegeven. Publicatie betekende immers toe nog niet automatisch makkelijke consulteerbaarheid. Dit is fundamenteel anders in een tijd waar het statutair doel met enkele muisklikken op het internet te consulteren valt. Een juridische Feingeist kan misschien ook nog in de huidige technologische context een betekenis aan geven aan het criterium van art. 526 W.Venn. cum suis, voor de praktijk deugt dit criterium echter niet langer.

De voorgestelde onversneden niet-tegenwerpelijkheid van het vennootschapsdoel vergroot de bescherming van derden: ze hebben niet langer enige onderzoekslast met betrekking tot het statutair doel en ontsnappen aan het interpretatierisico.

Niet-tegenwerpelijkheid van bevoegdheids­beperkingen dient niet enkel begrepen te worden als een bescherming van derden die met de organisatie handelen; ook, en misschien zelfs in de eerste plaats, faciliteren deze regels het optreden van een rechtspersoon in het rechtsverkeer. Derden zullen hierdoor immers minder snel de bevoegdheid van de vertegenwoordiger in vraag stellen en kunnen makkelijker een legitimatie krijgen. Daarbij dient voor ogen te worden gehouden dat vertegenwoordiging bij onstoffelijke organisaties op een dubbele wijze verschilt van bij natuurlijke personen. Vooreerst is voor een rechtspersoon vertegenwoordiging een conceptuele noodzaak en een dagelijkse realiteit. Voor een natuurlijke persoon is vertegenwoordiging eerder een uitzonderlijke handeling. Verder is er bij een rechtspersoon ultiem geen natuurlijke persoon bij wie kan worden aangeklopt voor de bevestiging van, of toelichting omtrent, de bevoegdheid van een vertegenwoordiger. De regel van gemeen vertegenwoordigingsrecht, waarbij vertegenwoordigingsmacht en –bevoegdheid in principe samenvallen en de derde het risico van onbevoegdheid draagt (art. 1998 al. 2 BW) is daarom voor de rechtspersoon problematischer dan voor de natuurlijke persoon.

“Flexibiliteit” is in het Belgisch vennootschapsrecht de flavour of the week. Flexibiliteit voor vennootschapsinsiders gaat echter vaak gepaard met minder bescherming en meer risico’s voor derden. Het verhogen van de niet-tegenwerpelijkheid van het vennootschapsdoel is daarentegen een uitzonderlijke kans om het optreden van een vennootschap te flexibiliseren en meteen daardoor derden sterker te beschermen. Laten we die kans nemen.

Deze post is gebaseerd op J. Vananroye, “Welke middelen heiligt het statutaire doel nog?”, TRV 2013, 429-431. Zie voor het (on)nut van het statutaire doel in het fiscaal recht ook hier.

Joeri Vananroye

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

One thought on “Welke middelen heiligt het statutaire doel nog?”

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

%d bloggers like this: