In een arrest van 13 april 2018 oordeelt het Hof van Cassatie dat de veroordeling lastens een V.O.F. geen gezag van gewijsde heeft t.a.v. werkende vennoten die geen partij waren in de procedure. Hiermee wijkt het Hof van Cassatie af van een eeuwenoude rechtspraak. Deze nieuwe rechtspraak lijkt ons niet verzoenbaar met het nieuwe Boek XX; al dacht het Hof wellicht dat het net anticipeerde op de inwerkingtreding van die regels op 1 mei 2018, twee weken na het arrest.
1.
Eerst wat het Hof van Cassatie stelt:
“En vertu de l’article 23 du Code judiciaire, l’autorité de la chose jugée n’a lieu qu’entre les parties.
L’article 204 du Code des sociétés dispose que les associés en nom collectif sont solidaires pour tous les engagements de la société, encore qu’un seul des associés ait signé, pourvu que ce soit sous la dénomination sociale.
En vertu de l’article 203 de ce code, aucun jugement à raison d’engagements de la société, portant condamnation personnelle des associés en nom collectif, ne peut être rendu avant qu’il y ait condamnation contre la société.
Cette disposition vise à protéger l’intérêt des associés en évitant que la décision judiciaire prononcée à leur encontre soit contraire à celle rendue à l’égard de la société en nom collectif.
Il ne suit pas de cette disposition que les associés, qui n’ont pas été mis à
la cause dans la procédure tendant à la condamnation de la société en nom
collectif, sont parties à cette procédure.
Le jugement portant condamnation de la société en nom collectif n’est dès lors pas revêtu de l’autorité de la chose jugée à leur égard.
Le moyen, qui est fondé sur le soutènement contraire, manque en droit.”
Een zelfde redenering kan worden aangenomen voor de werkende vennoten in een Comm.V; de wetgever en de rechtspraak van het Hof van Cassatie stellen consequent de werkende vennoten in een Comm.V gelijk met de vennoten in een V.O.F. Terecht.
2.
Een rechtssubject dat niet in de procedure is betrokken is niet gebonden door het gezag van gewijsde van een veroordeling lastens een ander rechtssubject. Nogal evident, denkt u misschien?
Wel, het is in ieder geval een ommekeer in een oude en constante rechtspreek over de V.OF, die het Hof van Cassatie – ondanks een grote (maar zekere geen unanieme) – tegenstand van de doctrine volhield.
Die traditionele stelling houdt verband met het “onvolkomen” karakter van de rechtspersoonlijkheid van een V.O.F. Indien de V.O.F. optreedt, is het alsof de gezamenlijke vennoten zelf handelen (J. Van Ryn, Principes de droit commerical, I, 288, nr. 407). De vertegenwoordiger van de V.O.F. vertegenwoordigt meteen ook de vennoten zelf. De vennoot is zelf schuldenaar van een vennootschapsschuld; zijn gehoudenheid is niet die van een borg. De zaakvoerder (en bij uitbreiding elke vertegenwoording) van de V.O.F. treedt altijd op in dubbele hoedanigheid: hij verbindt de vennoten persoonlijk en m.b.t. hun gezamenlijk vermogen (H. Swennen, Problemen bij de juridische vormgeving van vastgoedbeleggingsfondsen en vastgoedcertificaten, 249). Net zoals in de maatschap.
De handelsdaden van de vennootschap worden daarom, net zoals in de maatschap, aan de vennoten toegerekend. Dit verklaart de klassieke regel dat de vennoten handelaar zijn, louter door hun hoedanigheid van vennoot in een V.O.F. met een commercieel doel (Cass. 15 december 1938, Pas. 1938, 383, J.Comm.Br. 1939, 153, noot R. Piret; BJ 1939, 85, noot L.S.).
De toerekening van een handeling aan de V.O.F. is meteen ook een toerekening aan de vennoten. Net hierom wordt een V.O.F. een onvolkomen rechtspersoon genoemd. Het optreden van de V.O.F. is in de eerste plaats het optreden van de gezamenlijke vennoten. In dit opzicht leunt de V.O.F. zeer sterk aan bij de maatschap, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid waar de V.O.F. sterker op lijkt dan op de zgn. volkomen rechtspersonen. In de V.O.F. is de vennootschap zelf de drager van de rechten en verplichtingen, maar worden deze net als in de maatschap meteen ook aan de vennoten zelf toegerekend. In de maatschap zijn de gezamenlijke vennoten de drager van de rechten en verplichtingen, maar net als in de V.O.F. is er een afgescheiden vermogen waardoor de vennoten niet in eigen naam over de vennootschapsgoederen (of hun aandeel daarin) kunnen beschikken.
De vertegenwoordiger ten processe van de V.O.F. is immers meteen ook de vertegenwoordiger van ieder van de vennoten. Net zoals de vennoten zelf schuldenaar (en niet borg) zijn van de schulden van de vennootschap, zijn ze partij bij een geding van de vennootschap. Een vordering tegen de vennoten na een veroordeling van de V.O.F. is dan ook eerder een vordering tot bindendverklaring van dat vonnis (A. Devos en M. Van Meenen, Commentaire des lois sur les sociétés commerciales, Larcier, 1900, III, 76, nr. 5). De vennoten kunnen na een veroordeling van de vennootschap niet meer de gegrondheid betwisten van de vordering tegen hen persoonlijk voor deze vennootschapsschuld.
Ook kunnen de vennoten (wegens de genoemde vertegenwoordigingsrelatie geen derden) geen derdenverzet instellen tegen een veroordeling van de V.O.F. (L.S., noot onder Cass. 15 december 1938, B.J. 1939, 88; zie ook Cass. 22 november 2007, TFR 2008, 339, concl. D. Thijs).
Het procesrechtelijk effect verklaart de klassieke regel dat een vonnis dat het faillissement van V.O.F. uitspreekt noodzakelijk de vaststelling inhoudt dat ook de vennoten van de V.O.F. zich in staat van faillissement bevinden ( Zie recent Cass. 19 december 2008 , Pas. 2008, RPS, 491, concl. A Van Ingelgem, noot V. Simonart, RW 2008-09, 1428, noot J. Vananroye, TBH 2009, noot M. Coipel, TRV 2009, afl. 5, 456, noot H. De Wulf.).
Het besproken arrest wijzigt dit allemaal. Het meest spectaculaire gevolg is ongetwijfeld dat een faillissementsvonnis lastens de V.OF. niet meer met gezag van gewijsde vast stelt dat ook de firmanten voldoen aan de faillissementsvoorwaarden. Een andere gevolg is dat het doctrinaal concept van de ‘onvolkomen rechtspersoon’ minder verklaarkracht heeft.
Of niet? Wij begrijpen de regels in het nieuwe Boek XX voor het faillissement van vennootschappen met onbeperkt aansprakelijke vennoten (waaronder de V.O.F.) als een terugkeer naar de oude rechtspraak. We bekijken dit nu.
3.
Laten we meteen stellen dat de regels en de parlementaire voorbereiding van Boek XX geen buitengewoon helder antwoord bieden.
Het hart van het Hof van Cassatie is een diep en troebel water. We kunnen dan ook enkel speculeren over de beweegredenen voor de koerswijziging. Wel staat het Hof er om bekend niet lichtzinnig haar precedenten te wijzigen: quieta non movere. Het lijkt waarschijnlijk dat het Hof dit hier wel deed omwille van een bepaling in de memorie van toelichting van de invoeringswet van Boek XX:
“De tekst bevat alleen een enkel nieuw element. De tekst strekt ertoe te vermijden dat bij een faillietverklaring van een vennootschap onder firma het faillissement automatisch zou worden uitgebreid naar de vennoten die hoofdelijk verbonden zijn met de vennootschap. De rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass.19 december 2008) wordt dus niet gevolgd.” (DOC 54 2407/001, p. 25)
Duidelijk toch? Wel, het probleem is dat dit de motivering is van een wettekst die helemaal geen afwijking vormt van de oude cassatie-rechtspraak, met name art. XX.1 § 1 al. 3:
“Het openen van een insolventieprocedure ten aanzien van een onderneming waarvan de vennoten onbeperkt aansprakelijk zijn, houdt hierdoor niet noodzakelijk de opening van een insolventieprocedure ten aanzien van haar onbeperkt aansprakelijke vennoten in.”
Die regel in de wet is géén afwijking van de oude cassatie-rechtspraak over de V.O.F. (waaronder Cass. 19 december 2008). De oude cassatie-rechtspraak houdt enkel in dat een faillietverklaring van de V.O.F. inhoudt dat met gezag van gewijsde vast staat de vennoten aan de faillissementsvoorwaarden voldoen. Een firmant zelf is pas in staat van faillissement indien hij persoonlijk failliet werd verklaard. Meer in het algemeen voor elke veroordeling: de oude opvatting houdt in dat de uitvoering van een vonnis lastens de V.O.F. enkel op het persoonlijke vermogen van een vennoot kan worden uitgevoerd indien de uitvoeringshandelingen ten aanzien van die vennoot zelf gebeurd zijn; daarvoor is het hiervoor vereist dat de betrokken vennoot in persoonlijke naam wordt veroordeeld in het vonnis (Minister van Justitie Bara, Hand. Kamer 7 april 1870, 731).
De nieuwe regel in de wet is daarom perfect verzoenbaar met de oude rechtspraak van het Hof van Cassatie. We durven daarom niet al te groot belang te hechten aan de passage die de geciteerde parlementaire voorbereiding.
Meer nog. De tekst van de wet lijkt me vrij duidelijk uit te gaan van de opvatting dat de veroordeling van een V.O.F. gezag van gewijsde heeft t.a.v. de firmanten:
- De nieuwe regels in Boek XX voor de V.O.F. zijn geschreven voor alle “vennootschappen met onbeperkt aansprakelijke vennoten”. Dat zijn rechtspersonen zoals de V.O.F. en de Comm.V,, maar ook vennootschappen zonder rechtspersoonlijk zoals de maatschap. In de maatschap kan er geen twijfel bestaan dat een veroordeling lastens de maatschap, gezag van gewijsde heeft ten aanzien van de maten. Die maten zijn immers de materiële procespartij. De gelijkstelling van de V.O.F. en de maatschap lijkt me erop te wijzen dat dezelfde regel – dus de oude rechtspraak van het Hof van Cassatie – ook geldt voor de V.O.F. De verantwoording van de klassieke opvatting en de oude rechtspraak was ook altijd de historische gelijkenis tussen maatschap en V.O.F.
- De keuze van de wetgever voor de klassieke opvatting blijkt nog duidelijker, en wat mij betreft bepalend, uit Art. XX.108, meer bepaald § 3.
§ 1. Ieder vonnis van faillietverklaring of ieder vonnis waarbij het tijdstip van staking van betaling wordt vastgesteld, is bij voorraad en op de minuut vanaf de uitspraak uitvoerbaar.
§ 2. Tegen het vonnis kan verzet worden gedaan door de verstekdoende partijen en derdenverzet door de belanghebbenden die daarbij geen partij zijn geweest.
§ 3. Het verzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen vijftien dagen na de betekening van het vonnis.
Indien het faillissement van een in artikel XX.1, § 1, eerste lid, c), van dit boek bepaalde onderneming, of een rechtspersoon waarvan de vennoten onbeperkt aansprakelijk zijn, betreft, is het verzet uitgaande van een vennoot die niet op de hoogte gebracht is of geen kennis gekregen heeft van de aangifte van faillissement slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen de zes maanden na de opneming van de bekendmaking van het faillissement in het Belgisch Staatsblad, en ieder geval, binnen vijftien dagen na kennisname van het vonnis.
Het derdenverzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen vijftien dagen na de opneming van de bekendmaking van het faillissement in het Belgisch Staatsblad.
De termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis, is vijftien dagen te rekenen vanaf de bekendmaking bedoeld in artikel XX.107.
Dit artikel regelt de hypothese van een faillissement van een V.O.F. waarbij de firmant niet werd betrokken (wat zeer uitzonderlijk zou moeten zijn, zie hierna). Deze firmant krijgt een verlengde termijn om verzet te doen tegen dit vonnis. Verzet, een partijrechtsmiddel; geen derdenverzet. Dit betekent dat de firmant in het systeem van de wet als een materiële procespartij wordt beschouwd in de procedure tegen de V.O.F. en dus gebonden is door het gezag van gewijsde van een vonnis lastens de V.OF. De klassieke opvatting, met andere woorden.
Conclusie: de parlementaire voorbereiding en de tekst van Boek XX geven tegenstrijdige aanknopingspunten. De duidelijke tekst ondersteunt de klassieke opvatting en krijgt voorrang op de parlementaire voorbereiding die afstand neem van de klassieke opvatting (overigens ter ondersteuning van een regel die perfect verzoenbaar is met de klassieke opvatting).
4.
Conclusie: het Hof maakt een bocht van 180° omtrent haar rechtspraak over de gevolgen van de veroordeling van een V.O.F. of Comm.V voor de (werkende) leden. De verhouding tussen de hoogste rechter en de wetgever kan in in Facebook termen wellicht het best worden weergegeven met: “It’s complicated“. Wat het Hof van Cassatie zegt is duidelijk; wat nu post-1 mei het vigerende recht is veel minder. Dat is vooral de schuld van de wetgever.
Overigens is dit meer een probleem in theorie dan in praktijk.
Voor de academicus die de uiteenlopende uitgangspunten in wet, parlementaire voorbereiding en rechtspraak in één coherentie theorie wil vatten, loert de neurose om de hoek.
In de praktijk valt alles nog al mee. De schoonheid van de nieuwe regeling in Boek XX is dat er pragmatisch wordt op ingezet om de firmanten vanaf het begin te betrekken in de procedure tegen de V.O.F. (zie hier). Het probleem van een firmant die wordt geconfronteerd met een vonnis lastens de V.O.F. waarbij het zelf niet in de procedure werd betrokken, zou dan ook in de praktijk niet meer mogen voorkomen.
In de praktijk zullen de nieuwe regels van Boek XX voor de V.O.F. dus functioneren, ondanks de onduidelijkheid. Dat verhindert niet dat het aardig zou zijn als de regels ook in theorie zouden werken.
Randnummer 2 van deze post is gebaseerd op het laatste hoofdstuk van Onverdeelde boedel en rechtspersoon. Een post op deze blog die ook geciteerd werd in de memorie van toelichting over het faillissement van de V.O.F. vindt u hier. Onze interpretatie van de regels inzake de insolventie van maatschappen en – durven we het te zeggen? – onvolkomen rechtspersonen vindt u hier.