‘La bonne foi la plus stricte’

Een flexibel vennootschapsrecht vraagt een scherpe fiduciaire verplichting

Zoals bekend had in een eerste periode na de afkondiging van de Code Civil de goede trouw van artikel 1134 BW lang niet de belangrijke functie die het vandaag heeft in het contractenrecht. Eén van de auteurs die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het aanzwengelen van de rol van goede trouw in het Franse – en bij uitbreiding Belgische – recht is René Demogue (1872-1938). De argumentatie hiervoor vond Demogue in het contract van vennootschap (vandaag zouden we zeggen: de maatschap). De goede trouw die bij de maatschap werd aanvaard zag hij als de uitdrukking van een algemene regel voor alle overeenkomsten:

“Les contrats forment une sorte de microcosme; c’est une petite société où chacun doit travailler pour un but commun qui est la somme des buts individuels poursuivis par chacun, absolument comme dans la société civile ou commercial. Alors, à l’opposition entre le droit du créancier et l’intérêt du débiteur, tend à se substituer une certaine union.“

(R. Demogue, Traité des obligations en général, VI, 1931, nr. 3.)

Hoewel niemand het resultaat betwist, lijkt de redenering van Demogue me betwistbaar. Een vennootschap is geen contract zoals een ander. In een gewone overeenkomst hebben partijen tegengestelde belangen die ze egoïstisch mogen nastreven; de eisen van de goede trouw stellen hieraan negatieve grenzen. In een vennootschap is er een gemeenschappelijk belang; de eisen van de goede trouw leggen bij de behartiging van het samenlopend belang meer verregaande positieve plichten op. Als de regels van de maatschap de uitdrukking vormen van een gemeen recht, is het er een voor wat de hedendaags doctrine soms wel organizational contracts noemt.

*    *
*

De eisen van de goede trouw in een vennootschapscontext zijn onder meer veel ruimer dan louter het verbod op rechtsmisbruik. Geens en Wyckaert schrijven:

 “[Er] moet in elk geval worden aangenomen dat de goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomst niet volledig wordt gedekt door het contractueel rechtsmisbruik. Reeds in een preadvies stelde RONSE dat het verbod van rechtsmisbruik tussen personen in een contractuele rechtsbetrekking de negatieve uitdrukking is van de eis van de goede trouw: J. RONSE, Preadvies over nietigheid van besluiten van organen van een naamloze vennootschap, Zwolle, Tjeenk Willink, 1966, 26.”

(K. Geens en M. Wyckaert, Beginselen van Belgisch Privaatrecht. IV. Verenigingen en vennootschappen. Deel II. De Vennootschap. A. Algemeen deel, Mechelen, Kluwer, 2011, 259, voetnoot 740)

Het Belgische recht is hier schatplichtig aan het proefschrift van Professor Pierre Coppens uit 1947 over misbruik van meerderheid in de NV. Dit proefschrif articuleerde zeer duidelijk dat de goede trouw in een vennootschap – net zoals een verzekeringscontract een contract uberimmae fidei (“met een overvloed aan goede trouw”) – véél ruimer is dan louter het verbod op rechtsmisbruik:

“Il n’est pas indispensable de se réclamer de la théorie de l’abus de droits, pour enlever effet aux votes antisociaux des majorités égoïstes. […] Il est hors de doute que le contrat de société anonyme engendre une obligation réciproque de bonne foi entre les actionnaires, ce devoir se fondant non seulement sur le principe général formulé à l’article 1134 du Code civil, mais aussi sur les travaux préparatoires relatifs à l’article 1833. La société est essentiellement faite dans l’intérêt  commun de toutes les parties. C’est le principe consacré par l’article 1833 du Code Napoléon. En outre le devoir de bonne foi est toujours plus impérieux lorsque l’un de contractants est soumis à la discretion de l’autre. Ainsi en est-il de l’assureur, qui a le droit d’exiger la plus entière bonne foi de la part de l’assuré, car il depend de ce dernier en ce qui concerne la survenance du sinistre. N’y a-t-il pas, dans le chef des minoritaires, le même assujettissement vis à vis de leurs cocontractants majoritaires, et partant, le même droit à la bonne foi la plus stricte?”

(P. Coppens, L’abus de majorité dans les sociétés anonymes, Leuven, René Fonteyn, 1947, 154-155.)

Combinatie van de aanwezigheid van een gemeenschappelijke belang tussen de partijen en ruime bevoegdheden bij meerderheid en/of bestuur bij het behartigen van een belang dat niet met hun eigen samenvalt, leiden dus tot eisen van de goede trouw die strikter zijn dan bij andere contracten. Zoals het proefschrift van Coppens aanhaalt wordt dit  idee  reeds teruggevonden in de Voorbereidende Werken van het Burgerlijk Wetboek, van artikelen die hun sporen nog nalaten in W.Venn. en WVV.

In het “Exposé des motifs” verwoordde Treilhard het treffend als volgt:

“[Le contrat de société] doit surtout reposer sur la bonne foi: sans doute est elle nécessaire dans tout les contrats, mais elle est plus expressément encore requise dans les contrats de société; elle devrait être excessive s’il est permis de le dire et s’il pouvait y avoir des excès dans la bonne foi.“

(Treilhard, Exposé des motifs, in Locré, VII, 241-242, ook geciteerd in C. Mattheussen, “De Justiniaanse codificatie in de Belgische burgerlijke vennootschap”, in Groninger opmerkingen en mededelingen, II, Groningen, Stichting Het Gronings Rechtshistorisch Fonds, 1985, 78, nr. 2.)

Dit is niets anders dan een continentale verwoording van wat in de Anglo-Amerikaanse traditie de fiduciary duty wordt genoemd.

*    *
*

 

Waarom de dag na de goedkeuring van een nieuw wetboek terug naar de voorbereidende werken van de Code civil of een proefschrift uit 1947 (ook al  is het een dat  nog courant wordt geciteerd in doctrine, conclusies en rechtspraak)?

Daar is alle reden voor.

Ook al is dit geen topic in de uitnodigingen voor studiedagen,  de nieuwsbrieven en de animatiefilmpjes waarmee u vandaag werd bestookt, de nieuwe regels zullen hernieuwde aandacht eisen voor de “meest strikte goede trouw” in het vennootschaprecht. De leidraad van de hervorming is immers flexibilisering waardoor er minder regels van dwingend recht zijn en partijen meer ‘contractueel’ kunnen regelen. Het is echter onmogelijk alles te voorzien in statuten of contract: fidiciaire principes vullen hier de leemte op. Naar mate de wetgever minder dwingendrechtelijke regels oplegt, ontstaat er voor deze open norm meer ruimte én meer noodzaak.

Professor Pierre Coppens overleed gisteren. De fiduciaire ideeën die hij in het Belgisch recht introduceerde begonnen diezelfde dag een tweede leven.

Joeri Vananroye

 

 

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

3 thoughts on “‘La bonne foi la plus stricte’”

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

%d bloggers like this: