Waarom wordt vermogenssplitsing anders gewaardeerd in het burgerlijk en het ondernemingsrecht?

“Over de schutting” | Oratie gehouden op 1 april 2019 te Leiden ter gelegenheid van de TPR Wisselleerstoel (1)

Wie een handboek burgerlijk recht uit de 19de eeuw openslaat krijgt een zeer duidelijk beeld. Alle goederen van een persoon gelden als onderpand voor het nakomen van al zijn schulden. Het is daarbij niet toegelaten om, buiten de wet om, rond bepaalde goederen een schutting te plaatsen en die af te schermen voor bepaalde schuldeisers of net voor te bestemmen voor bepaalde schuldeisers. Vermogenssplitsing door middel van beperkte aansprakelijk of vermogensafscheiding kan een persoon niet zomaar zelf opzetten. In de Frans-Belgische traditie wordt dit meestal zo uitgedrukt: elke persoon heeft één en slechts één vermogen. Vermogenssplitsing wordt scheef bekeken.

Wat is het beeld op in de 21ste eeuw? Wel dat is op het eerste zicht verrassend gelijkaardig. Het voornoemde adagium wordt nog altijd als principe vooropgesteld. Zeker de rechtsorde heeft sindsdien meerde figuren erkend die gelden als een afgescheiden vermogen, zoals een maatschapsgemeenschap, een kwaliteitsrekening of een onverdeelde boedel. Overigens nooit zonder een hevige strijd en voor sommige van die figuren zijn er nog eilandjes waar achtergebleven weerstanders moedig doorstrijden.

Het principe en de dwingendrechtelijke aard van dit principe zijn echter nauwelijks betwist. Het nieuwe ontwerp van goederenrecht dat werd ingediend in de Belgische Kamer bevestigt het dan ook.

Deze oppervlakkige continuïteit verschuilt echter een langzame maar ingrijpende tectonische verschuiving. Als 19de eeuwe auteurs spreken over een “persoon” spreken ze over een natuurlijke persoon. Een rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid was zeer uitzonderlijk. Voor oprichting was vaak specifieke overheidsgoedkeuring nodig en golden zware voorwaarden op vlak van aantal oprichters, kapitaal en toegelaten activiteiten. De laatste tweehonderd jaar is het helemaal gewijzigd: het oprichten van een rechtspersoon is makkelijk en goedkoop geworden. Ik ga geen tweehonderd jaar terug, enkel één maand. Op 28 februari werd in België het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen goedgekeurd. Het kroonstuk daarin is de BV waarbij er geen minimale eigen inbreng meer wordt voorgeschreven. België werd daarbij geïnspireerd door Nederland, overigens zonder zich te laten inspireren door het Nederlandse insolventierecht dat meer bijt heeft dan het Belgische.

Als we het oude adagium functioneel hertalen, geldt vandaag: een natuurlijke persoon kan gerust meerdere vermogens controleren, zolang die natuurlijke persoon maar gebruik maakt van de techniek van de rechtspersoon. Zowel beperkte aansprakelijkheid als vermogensafscheiding zijn makkelijk en goedkoop te bereiken via het ondernemingsrecht. Daarbij moet overigens geen ondernemingsactiviteiten in de gewone zin van dat woord worden gevoerd.

Doordat de schutting rond bepaalde goederen en schulden wordt gepersonifieerd ziet niet iedereen meteen dat het vennootschapsrecht faciliteert wat het burgerlijk recht verbiedt.

CaptureEen anecdote: soms spreek ik weleens over de non recourse loan. Deze financieringstechniek, die in België ongebruikelijk is, houdt in dat schuldeiser een zekerheidsrecht heeft op een goed, typisch een hypotheek op een onroerend goed, maar geen verhaal heeft heeft op de andere goederen van de schuldenaar indien het gehypotheceerde goed niet volstaat om de schuld te voldoen. Dit wijkt af van de normale regel waarbij de hypothecaire schuldeiser een voorrang heeft op zijn onderpand, maar zich op de andere goederen als concurrente schuldeiser kan verhalen. Een non recourse lening laat de schuldenaar toe de sleutels aan de bank te geven, als de waarde van het onderpand minder waard is dan het nog af te bepalen bedrag. Deze lening zonder verhaal wordt door een Belgisch publiek op hoongelach onthaald: wie is zo dwaas om als schuldeiser hiervoor te tekenen? Welnu, de positie van een schuldeiser bij een lening zonder verhaal lijkt erg op die van een vennootschapsschuldeiser van een BV. Net als de hypothecaire schuldeiser heeft de schuldeiser van de BV voorrang boven andere schuldeisers: dat is afgescheiden vermogen. En net als de schuldeiser bij een lening zonder verhaal heeft de schuldeiser van de BV geen bijkomend onderpand als de goederen van de BV zijn uitgeput: dat is beperkte aansprakelijkheid.

Vandaar de prangende vraag: waarom wordt vermogenssplitsing compleet anders gewaardeerd zolang maar gebruik wordt gemaakt van de techniek, de fictie, van de rechtspersoon? Ik wil hierna aantonen dat de rechtspersoon komt met een omkaderende technologie die de nadelen van vermogenssplitsing verzacht. Deze technologie is de laatste 200 jaar substantieel verbeterd wat verklaart waarom rechtspersonen positiever werden gewaardeerd. Elk van deze technologieën biedt ook ruimte voor verbetering. Deze vragen komen in latere posts aan bod.

Joeri Vananroye

Deze post is deel van een reeks gebaseerd op de oratie uitgesproken aan de Universiteit Leiden op 1 april 2019 in het kader van de TPR Wisselleerstoel. 

 

 

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

%d bloggers like this: