Opleidingscyclus begeleiding van de reorganisatie van een onderneming in moeilijkheden

In een onzeker economisch klimaat is de rol van de herstructureringsdeskundige nog nooit zo essentieel geweest. Deze professioneel staat centraal in de wetgeving met betrekking tot de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden. Vooral bij de besloten gerechtelijke reorganisatieprocedures en bij de ondernemingsbemiddeling stelt de ondernemingsrechtbank een herstructureringsdeskundige aan om bij te dragen tot het bewaren van de continuïteit van de activiteiten van een onderneming in moeilijkheden. Onder toezicht van de rechtbank helpt deze gerechtsmandataris ondernemingen en schuldeisers bij het bereiken van minnelijke of collectieve akkoorden, waarbij hij gebruik maakt van een reeks specifieke wettelijke voorzieningen.

Als antwoord op de groeiende complexiteit van deze opdracht werd een cyclus van vormingssessies ontwikkeld zodat actuele en toekomstige herstructureringsdeskundigen de vaardigheden kunnen verwerven die ze nodig hebben om hun rol uit te oefenen. Voor andere profielen kunnen deze sessies natuurlijk ook interessant zijn.

PROGRAMMA

 Sessie 1 – 13 mei 2025: ​Insolventie 1

13.00 u – 15.00 u ​​​Basisbegrippen van het insolventierecht
​ ​ ​​​Ivan Verougstraete

15.30 u – 17.30 u ​De Kamer voor ondernemingen in moeilijkheden – nieuwe functies en beleid
​ ​ ​​​Frank Taildeman en Theo Raedschelders

✅ Sessie 2 – 2 juni 2025: ​Insolventie 2

13.00 u – 15.00 u ​Buitengerechtelijke reorganisatie, minnelijk akkoord en besloten gerechtelijke reorganisatie
​ ​ ​​Bart De Moor

15.30 u – 17.30 u ​Publieke gerechtelijke reorganisatie door minnelijk akkoord en door collectief akkoord
​ ​ Joan Dubaere

✅ Sessie 3 – 19 juni 2025: ​Insolventie 3

13.00 u – 15.00 u ​​​De gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord – grote ondernemingen
​ ​ ​​ ​ ​Arie Van Hoe

15.30 u – 17.30 u ​De overdracht onder gerechtelijk gezag
​ ​ ​​ ​ ​Ilse Van de Mierop

✅ Sessie 4 – 18 september 2025: ​Insolventie 4

13.00 u – 15.00 u De faillissementsvoorwaarden, alarmbel, schending openbare orde
​ ​ ​​ ​ ​Karlien Schatteman

15.30 u – 17.30 u Gedwongen uitvoering en beslag bij insolventieprocedures
​ ​ ​Stan Brijs

✅ Sessie 5 – 30 september 2025: ​Financiële en fiscale aspecten van ondernemingen in moeilijkheden 1

13.00 u – 15.00 u ​Financieel inzicht in de onderneming
​ ​ ​​ ​ ​Frank Taildeman en Theo Raedschelders

15.30 u – 17.30 u ​Analyse van de jaarrekening van een onderneming in moeilijkheden
​ ​ ​​​Frank Taildeman en Theo Raedschelders

✅ Sessie 6 – 14 oktober 2025: ​Financiële en fiscale aspecten van ondernemingen in moeilijkheden 2

13.00 u – 15.00 u Het herstructureringsplan en de waardebepaling van ondernemingen in boek XX WER
​ ​ ​​​Philippe Fimmers, Olivier Van Nes en Frederik De Leo

15.30 u – 17.30 u Fiscale aspecten gelinkt aan ondernemingen in moeilijkheden
​ ​ ​​​Christian Van Craeyvelt en Jean-Louis Vansimaeys

 Sessie 7 – 6 november 2025: Onderhandelen en bemiddelen 1
13.00 u – 15.00 u ​​​De beredeneerde onderhandelingen (principled negotiation) deel 1
​ ​ ​​ ​ ​Helena De Backer

15.30 u – 17.30 u ​De beredeneerde onderhandelingen (principled negotiation) deel 2
​ ​ ​​​Helena De Backer

✅ Sessie 8 – 18 november 2025: Onderhandelen en bemiddelen 2

13.00 u – 15.00 u ​De onderhandelingen met de commerciële schuldeisers
​ ​ ​​Theo De Beir

15.30 u – 17.30 u ​De onderhandelingen met de belastingadministratie en de RSZ
​ ​ ​ ​​​Theo De Beir

✅ Sessie 9 – 27 november 2025: Deontologie

13.00 u – 15.00 u ​​Deontologie van de advocaat, van de gerechtsmandataris en van de bemiddelaar
​ ​ ​​​Bart De Moor

15.30 u – 17.30 u ​De informatie- en consultatieverplichtingen in geval van herstructurering van ondernemingen
​ ​ ​​ ​ ​Stefanie Tack

Meer informatie: hier.

Adviezen van CASAVV over (i) de volmacht voor de AV in een eenhoofdige NV of BV en (ii) de vorm van een carensvergadering voor een authentieke wijziging

Op de website van het Adviescomité inzake Vennootschappen en Verenigingen (van het FedNot en BCV) staan twee nieuwe adviezen over de volgende vragen:

  • Is het in de eenhoofdige BV/NV mogelijk om een volmacht te verlenen voor deelneming aan de algemene vergadering? Het Comité concludeert dat een bijzondere volmacht door de aandeelhouder van een eenhoofdige BV/NV voor één of meer welbepaalde vergaderingen of beslissingen is toegestaan. Een algemene, definitieve of onherroepelijke delegatie van de bevoegdheden van de enige aandeelhouder is volgens het Comité niet geoorloofd.
  • Moeten de notulen van een carensvergadering voor een authentieke wijziging ook authentiek vastgesteld worden, of mag deze onderhands? Het Comité is van mening dat indien de algemene vergadering vaststelt dat ze niet in getal is om geldig te beraadslagen, deze ontstentenis moet worden vastgesteld in de notulen van de vergadering en de zitting moet worden opgeheven. Het is echter geen verplichting dat deze notulen authentiek worden opgemaakt.

Wanneer privébedrijven raken aan het algemeen belang: lessen trekken uit de British Steel-saga

Crisis bij British Steel – een blog door gastblogger Noor Mendonck (UGent)

Afgelopen weekend kwam British Steel (de Britse staalgigant) herhaaldelijk in het nieuws, omdat het bedrijf in ernstige moeilijkheden verkeert. De Chinese Jingye Group, die het vijf jaar geleden nog van een faillissement redde via een overname, besloot de hoogovens in Scunthorpe (in het noorden van het VK) te sluiten vanwege de enorme financiële verliezen die ze veroorzaken. Die sluiting zou volgens Businss Secretary Jonathan Reynolds echter extreem duur én gevaarlijk zijn, wat ertoe leidde dat het Britse parlement zich op zaterdag 12 april genoodzaakt zag om uitzonderlijk samen te komen en noodwetgeving goed te keuren. Het is pas de zesde keer sinds de Tweede Wereldoorlog dat het parlement in het weekend bijeenkomt, een duidelijke indicatie van het belang dat ze aan deze zaak hechten.[1]

Binnen een termijn van één dag werd de Steel Industry (Special Measures) Act 2025 van kracht: een korte, doelgerichte wet, speciaal opgesteld om de situatie in Scunthorpe het hoofd te bieden. De wet voorziet nog niet in een nationalisering van het bedrijf, maar geeft de bevoegde minister wel verregaande bevoegdheden. Zo kan de minister formele en bindende instructies geven over het beheer van het bedrijf. Als die instructies niet worden gevolgd, mag de overheid rechtstreeks zelf ingrijpen om het in stand houden van de hoogovens te verzekeren. Opmerkelijk is dat de wet dit enkel toestaat wanneer het algemeen belang in het gedrag komt. Daarmee geeft de overheid impliciet te kennen dat zij de situatie in Scunthorpe beschouwd als rakend aan het algemeen belang (artikel 2-3 Steel Industry (Special Measures) Act 2025).

Aangezien Jingye in theorie nog steeds het bedrijf leidt, bepaalt de nieuwe wet ook dat iedereen die werknemers tegenhoudt bij het uitvoeren van de instructies van de minister, daarmee een overtreding begaat. Daarnaast voorziet de wet in een compensatieregeling: werknemers die door Jingye worden ontslagen, kunnen toch worden uitbetaald. Jonathan Reynolds heeft bovendien niet uitgesloten dat een nationalisering op termijn een reële optie blijft.

Verklaring van het hevige overheidsingrijpen

Continue reading “Wanneer privébedrijven raken aan het algemeen belang: lessen trekken uit de British Steel-saga”

Artikel 4:14 WVV: De olifant uit de porseleinwinkel in de bouwkamer

Mrs. van Riel en Deckers (Schoups advocaten) over hoofdelijke aansprakelijkheid in de maatschap

Een bepaling uit het WVV zorgt voor ophef in het bouwrecht. De Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen paste in een vonnis van 27 juni 2024[i] voor het eerst artikel 4:14 WVV in een context van tijdelijke maatschappen. Het gebruikte “de activiteiten van de maatschap” daarbij als autonoom toerekeningscriterium voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten. Was dit een accident waiting to happen – en blijft het bij één accident – of is er meer aan de hand? En wat zijn de implicaties voor de praktijk?

Continue reading “Artikel 4:14 WVV: De olifant uit de porseleinwinkel in de bouwkamer”

Het verleden is niet het verleden voor vennootschapsbestuurders – Cass. 6 maart 2025

Just when I thought I was out, they pull me back in!”, was de frustrerende vaststelling van de sympathieke leider van een dynamisch familiebedrijf. Eenzelfde gevoel kan bestuurders van vennootschappen overvallen wanneer ze het cassatiearrest van 6 maart 2025 analyseren.

Dit arrest heeft betrekking op de bijzondere faillissementsaansprakelijkheid t.a.v. de RSZ. Deze aansprakelijkheid zat voorheen vervat in art. 265 § 2 Wetboek Vennootschappen (althans wat de BV(BA) betreft) en is thans terug te vinden in art. XX. 226 WER.

Wat houdt het regime in? De bestuurder van een failliete vennootschap die in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring, betrokken is geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen van ondernemingen waarbij schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen onbetaald zijn gebleven, loopt een bijzonder risico. Immers, op vordering van de RSZ of van de curator kan deze bestuurder (in het kader van het derde faillissement dus) persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen met inbegrip van de verwijlinteresten.

In het arrest van 6 maart 2025 stond het begrip “betrokken” centraal. Veronderstelt dit begrip dat de bestuurder op het ogenblik van de eerdere faillissementen nog daadwerkelijk bestuurder was of volstaat het dat hij ooit bestuurder is geweest van deze vennootschappen (ook wanneer hij dat niet meer is wanneer de eerdere faillissementen werden uitgesproken)? Het Hof van Cassatie antwoordt in de tweede zin:

L’implication d’une personne dans la faillite d’une société entraînant des dettes de cotisations sociales se déduit de sa seule qualité d’administrateur ou de gérant, de droit ou de fait, de cette société, lors même qu’elle n’a plus cette qualité lors de la déclaration de faillite de celle-ci.

Voor vennootschapsbestuurders is dit weinig opbeurende lectuur. Laten we dit duidelijk maken met een voorbeeld. Jef was van 1998 tot 2007 bestuurder van vennootschap X, samen met zijn toenmalige vriendin Bea. Toen de amoureuze wegen zich scheidden, nam Jef ontslag als bestuurder. Als een vrij man werd Jef enige tijd later bestuurder van vennootschap Y. Dit mandaat liep tot 2013. Vandaag is Jef bestuurder van vennootschap Z.

Vennootschap X wordt failliet verklaard in 2023, vennootschap Y wordt failliet verklaard in 2024, vennootschap Z bevindt zich vandaag in ernstige financiële moeilijkheden. Jef komt bij u ter consultatie. Er zijn RSZ-schulden bij Z en Jef meldt terloops dat hij lang geleden ook bestuurder is geweest in andere vennootschappen. Heeft Jef een probleem wat de RSZ-schulden van Z betreft?

Op basis van een strikte lezing van het cassatiearrest: mogelijks wel. Jef is immers betrokken geweest bij X en Y en deze vennootschappen zijn failliet verklaard in een periode van 5 jaar voorafgaand aan het (eventuele) faillissement van Z. Er zal dus onderzocht moeten worden of er in die eerdere faillissementen onbetaalde RSZ-schulden waren ten tijde van het faillissement (ook al heeft Jef jaren voordien de vennootschapsdeur van X en Y achter zich dichtgeslagen en waren er op dat ogenblik ook helemaal geen RSZ-schulden).  

Het arrest sluit de deur voor vennootschapsbestuurders die kort voor het zinken van het schip een uitweg zoeken. Het gevolg is wel dat vennootschapsbestuurders een risico lopen dat de door de wetgever vooropgestelde vijfjarige periode lang kan overstijgen. Of dit overeenstemt met de wil van de wetgever is onduidelijk. Eveneens is het onzeker of een dergelijke lezing grondwettelijk is (vgl. M. Vandenbogaerde, Aansprakelijkheid van vennootschapsbestuurders, Intersentia, 2009, nr. 233: “Een aansprakelijkheidsvermoeden als sanctie zonder enige beperking in de tijd kan die evenredigheidstoets allicht niet doorstaan”)

Het arrest leert dat het verleden nooit echt het verleden is voor vennootschapsbestuurders (eerder had het Hof van Cassatie in deze materie al aangetoond dat tijd relatief is, Cass. 7 april 2017, m.n. A. Van Hoe en K. De Smet “Cassatie bevestigt: tijd is relatief”, TBH 2017, 751-753).

Vindt de vennootschapsbestuurder comfort in de nieuwe tekst (oude filosofie) van art. XX. 226 WER? Niet echt, want wie deze bepaling aandachtig leest, wordt getroffen door het onzeker karakter ervan.

Met toepassing van art. XX. 226 kan Jef aansprakelijk worden gesteld  indien hij, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring, betrokken is geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen van ondernemingen waarbij schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen onbetaald zijn gebleven, voor zover hij bij die eerder failliet verklaarde of vereffende ondernemingen ten tijde van de faillietverklaring, ontbinding of aanvang van de vereffening tevens bestuurder, gewezen bestuurder, lid of gewezen lid van de directieraad of van de raad van toezicht was of ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid had of heeft gehad.

Uit de woorden “voor zover” en “ten tijde” zou kunnen worden afgeleid dat Jef onder het “nieuwe” regime geen probleem heeft, aangezien hij ten tijde van het faillissement van X en Y geen (feitelijk) bestuurder meer was (zie (vermoedelijk) in die zin, B. Tilleman en K. Dewaele, Bestuur van vennootschappen, die Keure, 2022, nr. 1278). Echter, art. XX.226 verwijst evenzeer uitdrukkelijk naar gewezen bestuurders. En ten tijde van de faillissementen van X en Y … was Jef wel degelijk een gewezen bestuurder van X en Y.

Al bij al een vrij onfortuinlijke situatie, die waarschijnlijk de aandacht van de wetgever verdient.

 

Milieudefensie v ING

Enige tijd geleden kondigde de verening Milieudefensie een procedure aan tegen ING. Zoals bekend, heeft Milieudefensie eerder een procedure ingesteld tegen Shell (over de voorlopige uitkomst van deze procedure, zie dit debat). De procedure tegen ING is nu ook formeel ingeleid. De uitgebreide dagvaarding kan hierna gelezen worden.

Interessant is te lezen hoe Mileudefensie in deze procedure de voor haar (nieuwe) vordering positieve zaken uit het Shell-arrest centraal stelt, en de negatieve aspecten van dit arrest afwijst (met verwijzing naar de hangende procedure voor de Hoge Raad).

Dat het Gerechtshof Den Haag in de Shell-zaak het door Milieudefensie gevorderde emissiereductiedoel toch heeft afgewezen, doet niet af aan de juridische verplichtingen waar Milieudefensie ING in deze zaak op aanspreekt. Op goede en overtuigende gronden heeft het hof een breed spectrum aan objectieve aanknopingspunten betrokken om te oordelen dat Shell een verplichting heeft om haar uitstoot te reduceren. Bij het beantwoorden van de vraag tot welk specifiek reductiepercentage Shell dan in concreto is gehouden, versmalt het hof dat beoordelingskader opeens door te overwegen dat een concretisering alleen mogelijk is als een reductiepercentage blijkt uit bestaande
klimaatwetgeving of uit klimaatwetenschappelijke consensus. Alle andere relevante objectieve aanknopingspunten, waaronder de aanknopingspunten die wel door het hof zijn betrokken bij het vaststellen dat Shell een verplichting heeft om haar uitstoot te reduceren, zijn hierdoor buiten beschouwing gebleven. Dit is onnavolgbaar en onterecht, en dat oordeel wordt dan ook door Milieudefensie in cassatie bestreden.

Ook met zijn redenering inzake de effectiviteit van een reductieverplichting hanteert het hof een onjuist beoordelingskader, niet in de laatste plaats omdat het hof daarmee de essentie van een deelverantwoordelijkheid miskent. Deze redenering doorkruist dan ook jurisprudentie van de Hoge Raad, het EHRM en buitenlandse rechters, waaruit volgt dat de toets had moeten zijn of de door Milieudefensie gevorderde emissiereductie een effectieve maatregel is tegen het individuele onrechtmatig handelen van Shell (en dus nietnoodzakelijkerwijs tegen het meeromvattende probleem, dat ook door anderen wordt veroorzaakt).

Milieudefensie is dus van mening dat het hof, bij toepassing van het juiste beoordelingskader voor de concretisering van Shell’s juridische verplichting, had moeten beslissen tot toewijzing van de gevorderde emissiereductie. In de Shell-zaak heeft Milieudefensie dan ook cassatieberoep ingesteld. Op de uitkomst daarvan kan in deze zaak tegen ING echter niet worden gewacht. Over het urgente belang bij de door Milieudefensie van ING gevorderde maatregelen kan geen twijfel bestaan. Zij richten zich op wat het hof in de Shell-zaak omschrijft als het “grootste probleem van deze tijd”.

Steady On: Toward Principled, Sustainable Corporate Leadership Addressing the Reality of Human-Caused Climate Change

A post by guest blogger Leo E. Strine, Jr.

Ambitious goals for company emissions reductions. Rolled back. Pledges to reach net zero by a target date. Rolled back. Bold rhetoric when joining alliances to address climate change and big talk at Davos. Rolled back. Pledges to reduce purchasing carbon-based energy. Rolled back. Pledges to reduce lending to carbon-based energy projects. Rolled back. Pledges by institutional investors to make company climate change policies central to their stewardship efforts. Rolled back.

One thing we know about the wind: It does not blow in the same direction all the time

How should corporate leaders address the recent controversy about so-called “ESG” and about corporate consideration of social and political issues? What lessons can corporate leaders draw from the current moment and put into practice, to avoid looking like situational sycophants, driven less by a principles-based concern for their corporation’s long-term success, and more by a desire to ingratiate themselves with whatever political forces are currently powerful?

Corporate leaders should not repeat past mistakes by over-reacting to the current moment, and instead learn from this moment, and develop corporate policies and deliberative strategies that are more sustainable, because they relate those strategies more closely to the company’s specific business, and the impact that a social issue, and climate change in particular, has on the company’s stockholders, workers, consumers, and communities of operation. Focus on making money the right way.

Instead of giving business leaders credit for highfalutin talk unmatched by real action, holding them accountable for running their companies in a manner that takes into genuine account the real business risks of climate change is more valuable, if more difficult.

In his new working paper, Leo E. Strine, Jr. surfaces some of the genuinely important lessons that corporate leaders can draw from the current moment. These lessons are highly relevant for companies on both sides of the Atlantic. We are therefore grateful for the opportunity to publish this working paper on Corporate Finance Lab.

Leo E. Strine, Jr.

Michael L. Wachter Distinguished Fellow at the University of Pennsylvania Carey Law School; Senior Fellow, Harvard Program on Corporate Governance; Of Counsel, Wachtell, Lipton, Rosen & Katz; former Chief Justice and Chancellor, the State of Delaware

Cass. over werking in de tijd van art. XX.227 § 1 WER (‘wrongful trading’)

Cass. 14 februari 2025 (C.23.0150.N/1

Art. XX.227 § 1 WER (over ‘wrongful trading’) werd ingevoerd bij Wet van 15 april 2018 (dat wijzigingen aanbracht aan boek XX WER). De gedragsregel die dit artikel oplegde was niet nieuw. Minstens sinds het Unac-arrest (Cass. 12 feb. 1982) kan het verderzetten van een onderneming onrechtmatig zijn indien er kennelijk geen vooruitzicht is dat het faillissement kan worden vermeden. Het nieuwe artikel kaderde in een meer algemene (maar zeker geen totale) verhuis van aansprakelijkheidsregels van het vennootschapsrecht naar het insolventierecht. Dit om IPR redenen: de insolventiewetgever deed dit in het vooruitzicht dat de vennootschapswetgever vrije keuze van het toepasselijk vennootschapsrecht zou toelaten. Dat maakt vennootschapsrecht minder geschikt als sedes van dwingende bepalingen van derden bescherming.

Daarnaast werd vooral de eisende boedel geholpen op vlak van het bewijs van schade en oorzakelijk verband. Naar model van wat reeds sinds 1978 geldt voor kennelijk grove fout kreeg de rechter de bevoegdheid om het geheel of een deel van het tekort ten laste te leggen van de aansprakelijke (feitelijke) bestuurders.

Wat nu als de onrechtmatige verderzetting begon onder het oude recht (jurisprudentiële regel gebaseerd op art. 1382 BW) en werd verder gezet onder het nieuwe recht? Het Hof van Cassatie deed hierover uitspraak in een arrest van 14 februari 2025 (c.23.0150.n):

Continue reading “Cass. over werking in de tijd van art. XX.227 § 1 WER (‘wrongful trading’)”

What a difference a year makes. Voorstel tot wijziging CSRD en CSDDD.

In 2022 organiseerde het Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht een studienamiddag over recht en duurzaamheid. Hierbij werd veel aandacht besteed aan de zich ontwikkelende klimaatrechtspraak (i.h.b. de zaak Shell) en aan diverse Europese wetgevende ontwikkelingen (i.h.b. CSRD en CSDDD). Mocht deze studienamiddag vandaag opnieuw worden gehouden, dan zou de teneur anders zijn. Op het vlak van klimaatrechtspraak zou aandacht worden besteed aan de hervorming in hoger beroep in de zaak Shell. En op wetgevend vlak zou de impact moeten worden onderzocht van de vandaag gelanceerde Omnibus-richtlijn. Met dit voorstel (het betreft het begin van een traject, niet het einde, maar het kan snel gaan) hervormt de Europese Commissie op ingrijpende wijze de CSRD en CSDDD. De CSRD zou dit jaar tot eerste (gedeeltelijke) resultaten leiden, de CSDDD was nog lang niet in werking getreden.

Wat de CSRD betreft, bestaat de kern van de hervorming erin dat aanzienlijk minder ondernemingen rechtstreeks onder het toepassingsgebied zullen vallen. Ook zal de info die kan worden opgevraagd aan ondernemingen in de “value chain” zal strikter worden omlijnd.

Wat de CSDDD betreft, is de koerswijziging bijzonder ingrijpend. Op zowat alle kernprincipes van de oorspronkelijke richtlijn wordt teruggekomen, gaande van de draagwijdte van de due diligence-verplichting tot het aansprakelijkheidsregime. De term “uitkleding” is hier wellicht op zijn plaats.

De geïnformeerde lezer van deze blog kent de politieke en economische achtergrond van de voorgestelde wijzigingen. En iedereen kan daar zijn (liefst gefundeerde) mening over hebben. Een objectieve vaststelling betreft de snelheid van dit alles. Op enkele maanden tijd wordt wetgeving (nochtans het resultaat van uitgebreide voorafgaande impactanalyses, consultaties en andere rituele handelingen) – die voor het grootste deel nog in werking moest treden – fundamenteel bijgesteld. Met Recht (geschreven met hoofdletter) heeft dit niet veel te maken. Met politiek des te meer.  

Schrijf nu in – volgende week 27 feb: studiemiddag over exit van aandeelhouders (wettelijk, statutair, contractueel)

Tijdens een studienamiddag op donderdag 27 feb. 2025 (Leuven en online) zullen enkele experten enkele in praktijk zeer relevante topics rond de uittreding en uitsluiting voor u toelichten vanuit een praktische invalshoek. [inschrijflink]

Deelnemers ontvangen op de studiedag zelf het boek van dr. Olivier Roodhooft  over Misbruik van de uittreding en uitsluiting van aandeelhouders

PROGRAMMA

13u30-13u35

Korte introductie door de voorzitter

Prof. Dr. Sofie Cools (Co-directeur Jan Ronse Instituut, KU Leuven)

13u35- 14u00

It’s the liquidity, stupid: vermogensafscheiding, liquidatiebescherming en liquiditeit in het organisatierecht

Prof. Dr. Joeri Vananroye (KU Leuven, advocaat)

14u00 – 14u25

Strategie bij aandeelhoudersconflicten en de rol van de uittreding en uitsluiting

Prof. Dr. Robbie Tas (KU Leuven, advocaat)

14u25 – 14u50

Misbruik van de uittreding en uitsluiting van aandeelhouders: de brug tussen feit en recht bij exit-regelingen

Dr. Olivier Roodhooft (KU Leuven, advocaat)

14u50-15u20

Pauze

15u20-15u45

Inzichten uit een vergelijking tussen de ontbinding en de uittreding

Dr. Jasper Van Eetvelde (KU Leuven, advocaat)

15u45-16u10

Subsidiair karakter van de geschillenregeling : van ondergeschikt belang ?

Prof. Dr. Stijn De dier (KU Leuven, advocaat)

16u10-16u35

De ene geschillenregeling is de andere niet: de combinatie van de gerechtelijke geschillenregeling en de statutaire en conventionele geschillenbeslechtingsmechanismen

Prof. Dr. Dominique De Marez (KU Leuven, advocaat) en mr. Anouk Vantomme (advocaat)

16u35-16u55

Vragensessie

16u55-17u

Afsluiting door voorzitter

Prijs

De inschrijvingsprijs van 240 EUR omvat het boek Misbruik van de uittreding en uitsluiting van aandeelhouders, dat op de studiemiddag zelf wordt overhandigd (winkelprijs EUR 95). De documentatie wordt digitaal ter beschikking gesteld aan deelnemers. [inschrijflink]

Inschrijvingsprijs zonder boek: 190 EUR. [inschrijflink]

Erkenningen

OVB – 3 punten

IGO – Instituut voor Gerechtelijke Opleiding

IBJ – Instituut voor bedrijfsjuristen – 3 punten

[inschrijflink]

Nieuwe Europese vennootschapsrichtlijn 2025/25: meer dan digitalisering

Een post door gastbloggers Alain François en Mauro Gisgand (Eubelius)

Op 30 januari 2025 trad de Richtlijn 2025/25 rond het gebruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht in werking.  Deze Richtlijn brengt niet alleen vernieuwende maatregelen rond digitalisering, maar introduceert ook ingrijpende veranderingen voor de in België veelgebruikte Vennootschap Onder Firma (“VOF”) en Commanditaire Vennootschap (“CommV”).

De Belgische wetgever heeft de tijd tot 31 juli 2027 om deze richtlijn om te zetten in nationaal recht, en tot 1 augustus 2028 om ze in de praktijk toe te passen. Voor een beperkt aantal artikelen geldt een langere omzettingstermijn tot 1 augustus 2029.

We belichten enkele van de belangrijkste nieuwigheden. 

Continue reading “Nieuwe Europese vennootschapsrichtlijn 2025/25: meer dan digitalisering”

Liquiditeit als een verborgen motor in de geschiedenis van het organisatierecht – de ‘oneigenlijke CV’ als case study

Trop de liberté nuit.

De vennootschap en de vereniging lijken op het eerste zicht twee totaal verschillende werelden,  met een scherpe scheidingslijn ertussen. In realiteit is er een overlap, en die overlap zijn de onrechtstreekse vermogensvoordelen. Stel dat de handelaren van de Leuvense Diestsestraat een  braderij organiseren, niet zozeer omdat ze grote opbrengsten willen uit die braderij, wel om klandizie te lokken met goedkope worsten zodat er indirect winst wordt gemaakt door de handelaren. Dat zijn onrechtstreekse vermogensvoordelen. Deze activiteit kan zowel onder de vorm van een vennootschap als onder de vorm van een verenging gebeuren.

Die onrechtstreekse vermogensvoordelen worden doorgaan geassocieerd met de CV (ook al zijn ze niet beperkt tot deze vorm). Het moment waarop de vrees voor non-profitgebruik van vennootschapsvormen (zie hier) begint af te brokkelen is net rond 1873 als de Belgische wetgever de coöperatieve vennootschap invoert. Vaak zit men niet in een CV omdat die vennootschap winst maakt en die winst wordt uitgekeerd, maar omdat het lid of de vennoot (tekenend dat beide termen door mekaar worden gebruikt) ook een andere hoedanigheid heeft – meestal leverancier, consument of werknemer. De hoop is dat de vennootschap ervoor zorgt dat in die hoedanigheid de vennoten allerlei voordelen kunnen krijgen. Er worden bv. goederen goedkoop verkocht aan de leden, of er wordt gezorgd dat de door de leden geproduceerde landbouwproducten beter worden verkocht.

Continue reading “Liquiditeit als een verborgen motor in de geschiedenis van het organisatierecht – de ‘oneigenlijke CV’ als case study”

Is de belangenconflictprocedure van toepassing op de inkoop van eigen aandelen?

Cassatie zegt: het hangt ervan af

Moet een vennootschap de belangenconflictprocedure toepassen op de inkoop van eigen aandelen? Op 24 november 2022 had het hof van beroep van Antwerpen negatief geantwoord op deze vraag, omdat de beslissing tot inkoop volgens het hof van beroep “niet van toepassing [is] op beslissingen die tot de bevoegdheid van de algemene vergadering zelf behoren, zoals de inkoop van eigen aandelen” (zie hier op deze blog en hier voor een annotatie in het TRV-RPS). Het arrest betrof de oude belangenconflictprocedure in artikel 523 W.Venn., maar de vraag blijft relevant onder artikel 7:96 WVV.

In een arrest van 17 januari 2025 bevestigt het Hof van Cassatie het arrest van het hof van beroep. Net als het hof van beroep stelt het Hof van Cassatie: “De belangenconflictprocedure is niet van toepassing op beslissingen die behoren tot de bevoegdheid van de algemene vergadering.” 

Continue reading “Is de belangenconflictprocedure van toepassing op de inkoop van eigen aandelen?”

Het hek van Chesterton, de dode hand en het regeerakkoord-De Wever

Liquiditeit als de motor van de geschiedenis van en de breuklijnen in het organisatierecht

Een Leuvense professor rechten heeft het voorrecht in vele steden in Vlaanderen en Brussel te mogen doceren. Zo geef ik in Kortrijk onder meer college over het overzicht van rechtsvormen en de grote breuklijnen in het organisatierecht.

Op weg naar dit college zag ik vanuit het raam van de trein, ergens voorbij Harelbeke wanneer de trein al afremt en dus de aangelanden van het spoor goed kunnen worden begluurd, een ideale pedagogische illustratie van hoe ons landschap van vennootschaps- en ondernemingsvormen eruit ziet. Ik deel de foto hier graag:

Continue reading “Het hek van Chesterton, de dode hand en het regeerakkoord-De Wever”

Twee vacatures insolventierecht (KU Leuven): doctoraatsbursaal (100%) en onderwijsassistent (20%)

Aan het Instituut voor Handels- en Insolventierecht zijn er twee vacatures:

  • Voltijds doctoraatsbursaal om onderzoek te verrichten in het insolventierecht in ruime zin (uitwinning, zekerheden, faillissement, gerechtelijke reorganisatie), juridische aspecten van corporate finance en/of economische analyse van het recht (promotor: J. Vananroye);
  • Onderwijsassistent (20%) die gedurende één dag per week (zelf in te vullen, maar in principe wel op de campus) wil meewerken met het onderwijsteam insolventierecht onder leiding van prof. Joeri Vananroye. Dit omvat het meewerken aan een nieuwe editie van het studieboek insolventierecht en ander studiemateriaal, aan werkcolleges, onderwijsgroepen, seminaries en geschreven werkstukken (in functie van de voorkeuren van de kandidaat en de noden van het instituut).

De reactietermijn is 6 maart 2025. Contacteer me gerust bij interesse of als er meer vragen zijn.

Joeri Vananroye