Remuneration of independent directors in shares

A post by guest blogger Pieterjan Heynen

Based on the annual reports of Belgian listed companies, Guberna and VBO recently conducted a study in order to determine to what extent the recommendations of the Belgian Corporate Governance Code are being observed. Particular attention was paid to Recommendation 7.6, a relatively new provision which was introduced into the Code in 2020. This Recommendation states that non-executive directors should receive part of their remuneration in shares. However, the Guberna and VBO study showed that this provision is currently one of the least complied with in the Code, since only 15% of Belgian listed companies include shares in the remuneration package of their non-executive directors.

In response to the low level of application of this recommendation, we conducted a more in-depth empirical study, complemented by theoretical and comparative findings. The results of our analysis will be presented at a conference on “Recent Trends in the Remuneration of Executives and Directors”, which will take place at the University of Antwerp on 23 May 2024 (see also here). Our focus was on the compensation of independent directors, who, as non-executive directors, also fall within the scope of Recommendation 7.6. At first glance, this may sound surprising. The “explanations” of companies that do not comply with this recommendation sometimes state that they do not provide for remuneration in shares, precisely because they do not want to jeopardize the independence of their independent directors…

Is this skepticism justified? Does equity compensation inevitably impair a director’s independence? Answering this question requires a good understanding of the role and functions of independent directors. After all, they are key players in Belgian listed companies and form a de facto majority on most boards. Moreover, the Belgian Code for Companies and Associations (CCA) assigns them specific roles in related parties transactions and audit, remuneration and nomination committees.

From these specific legal tasks, it can be inferred that independent directors have a role to play as “mediators” in two of the three well-known principal-agent conflicts of corporate law. On the one hand, they should act as a buffer between the executive management of the company and its shareholders, as a kind of additional control mechanism. This follows, among other things, from their presence on the audit and remuneration committee. On the other hand, they also appear to mediate the second principal-agent conflict, between the controlling shareholder and minority shareholders, which follows from their involvement in related party transactions.

Taking these tasks as a starting point, it may indeed be interesting to remunerate independent directors in shares. In this way, they are no longer merely mediators in the principal-agent problems mentioned above, but instead they become principals themselves. An independent director who is also a (small) shareholder may experience an important additional incentive to look after the interests of all small shareholders.

However, not everyone will agree with this view. For example, it could also be argued that independent directors should not only look after the interests of minority shareholders, but that because of their independence, they are rightly positioned to take into account a broader, societal interest as well. According to this view, their role includes the observation of the interests of all the company’s stakeholders. Consequently, remuneration in shares could be counterproductive in such a case, because it could narrow the focus of independent directors to the interests of shareholders, while overlooking other stakeholders.

Thus, the question of whether independent directors have a narrow or a broad role, focusing on the interests of shareholders or of all stakeholders, respectively, cannot be answered unambiguously. Moreover, a comparative law analysis shows that legal systems often provide different answers to this question. In our presentation we examine these different approaches that can be found in Belgium, France, the Netherlands, Germany, the UK and the US. We will also look at results from economic research. Does equity compensation incentivize independent directors to better perceive their role? Or does it have only a minor impact on their attitude on the board?

Based on these theoretical, comparative law and empirical findings, we take stock of Recommendation 7.6 of the Belgian Corporate Governance Code regarding equity compensation for independent directors.

This blogpost is based on a joint research project with Pieterjan Heynen, Tom Vos and Theo Monnens.

Pieterjan Heynen
Jan Ronse Institute
KU Leuven

Recent trends in the remuneration of executives and directors

Conference organized by the Jean-Pierre Blumberg Chair on 23 May

Over the last few years, remuneration in public companies has received considerable attention in both academic and public discourse. Several national and international initiatives have reformed remuneration practices to achieve various objectives, including improving shareholder engagement, encouraging active monitoring by (independent) directors, achieving corporate sustainability, and incentivising long-term value creation. Although these trends have had a significant impact on practice, large differences in remuneration practices still exist.

On the afternoon of 23 May 2024, the Jean-Pierre Blumberg Chair organizes a conference on the topic of “Recent trends in the remuneration of executives and directors”. The conference aims to improve the understanding in Belgium and Europe of the dynamic topic of remuneration of executives and directors. The conference brings together theory and practice through academic presentations that contain empirical evidence on remuneration practices, and through a panel discussion of prominent practitioners (moderated by Charles-Antoine Leunen, Linklaters). 

More information and registration can be found via this link. Below follows a brief teaser of what conference participants may expect.

Continue reading “Recent trends in the remuneration of executives and directors”

De grondwettigheid van art. XX.20, § 3 WER inzake de vaststelling van het ereloon en de kosten van curatoren

GwH 1 oktober 2020, arrest nr. 127/2020

Dat minstens de perceptie leeft dat een groot deel van het contentieux in het insolventierecht in se draait om de vergoedingen van insolventiefunctionarissen[1] mag de lezer van deze blog niet verbazen. Vaak blijft die kwestie onder de radar doordat de geadieerde rechter zich over een andere rechtsvraag moet uitspreken. Nu en dan vormt de vergoeding van de insolventiefunctionarissen de enige inzet van het geschil. In de eerder besproken procedure m.b.t. het beroep tot nietigverklaring tegen KB van 26 april 2018 inzake de berekening van het ereloon en de kosten van insolventiefunctionarissen, was de Raad van State van oordeel dat het in het KB gemaakte onderscheid tussen curatoren en andere insolventiefunctionarissen zijn grondslag zou kunnen vinden in art. XX.20, § 3 WER.

Daarom stelde de Raad van State de volgende prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof (hierna: GwH):

“Schendt art. XX.20, § 3, tweede en derde lid WER, artikelen 10, 11 en 16 Gw, al dan niet in samenhang gelezen met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en niet-retroactiviteit en met art. 1 EP EVRM, in zoverre art. XX.20, § 3, de Koning machtigt om de regels en de barema’s betreffende de vaststelling van de erelonen van de curatoren anders te bepalen dan hetgeen is vastgelegd voor de vergoeding van andere insolventiefunctionarissen, wier kosten en erelonen worden vastgesteld in verhouding tot het belang en de complexiteit van hun opdracht en o.g.v. de tijd die nodig is voor de vervulling van hun prestaties en, in voorkomend geval, rekening houdend met de waarde van de activa, waarbij hun ook een terugbetaling van hun kosten wordt toegekend?” Continue reading “De grondwettigheid van art. XX.20, § 3 WER inzake de vaststelling van het ereloon en de kosten van curatoren”

KB 26 april 2018 inzake de berekening van ereloon en kosten van insolventiefunctionarissen onder vuur

Raad van State verwerpt de middelen tot vernietiging, maar stelt ook prejudiciële vraag aan Grondwettelijk Hof

In arrest nr. 246.083 van 14 november 2019 verwerpt de Franstalige afdeling van de Raad van State een beroep tot vernietiging van het reeds op dit forum besproken KB van 26 april 2018 betreffende de barema’s en de regels voor de berekening van erelonen en kosten van de insolventiefunctionarissen. Er moet daarbij wel worden benadrukt dat er nog een tweede annulatieberoep tegen het KB hangende is bij de Nederlandstalige afdeling van de Raad van State, dat bovendien steunt op andere middelen dan degene die werden aangevoerd in arrest nr. 246.083 dat hier wordt besproken.

Continue reading “KB 26 april 2018 inzake de berekening van ereloon en kosten van insolventiefunctionarissen onder vuur”

‘De hernieuwde remuneratieregeling van curatoren creëert geen oplossing voor de lege boedelproblematiek’

Frederik De Leo, Roel Verheyden en Dennis Cardinaels in De Juristenkrant

In het recentste nummer van De Juristenkrant verscheen een bijdrage over de hernieuwde remuneratieregeling van curatoren, geschreven door Frederik De Leo (KU Leuven/UHasselt), Roel Verheyden (KU Leuven) en Dennis Cardinaels (University of Leeds, UK). Een eerste commentaar bij het KB van 26 april 2018 houdende vaststelling van de regels en barema’s tot bepaling van de kosten en het ereloon van de insolventiefunctionarissen kon u reeds hier lezen.

In deze bijdrage betreuren de auteurs dat het KB geen oplossing formuleert voor de zogenaamde lege boedelproblematiek. Zo schrijven zij het volgende: Continue reading “‘De hernieuwde remuneratieregeling van curatoren creëert geen oplossing voor de lege boedelproblematiek’”

Koninklijk Besluit inzake vergoeding insolventiefunctionarissen: het eerste commentaar

Nieuwe regeling inzake ereloon en kosten

Op 27 april 2018 verscheen het KB houdende vaststelling van de regels en barema’s tot bepaling van de kosten en het ereloon van insolventiefunctionarissen in het Belgisch Staatsblad. Het KB bevat de uitvoeringsmaatregelen voorzien in art. XX.20, §§3-5 van het Wetboek Economisch Recht (WER). Naar dit KB werd met bijzondere aandacht uitgekeken: niet alleen door insolventiefunctionarissen, maar ook door rechtbanken en andere stakeholders (in het bijzonder schuldeisers). Continue reading “Koninklijk Besluit inzake vergoeding insolventiefunctionarissen: het eerste commentaar”

“Pleit” je rijk in Richmond (Virginia): Toys “R” Us

What do lawyers maximize? (The same things everyone else does)

De rechtseconomische literatuur met betrekking tot corporate governance staat vaak stil bij de agency costs die de agent-principaalverhouding tussen bestuurders en aandeelhouders teweeg brengt. Men staat echter zelden stil bij de agency costs die in andere agent-principaalverhoudingen bestaan. Dit forum doet dat echter wél met enige regelmaat. Daarbij denken we o.a. aan de blogposts over de agency costs die bestaan binnen de agent-principaalverhouding tussen curatoren en schuldeisers in de boedel (i.e. bankruptcy governance, zie bv. hier, hier en hier). Een andere agent-principaalverhouding, met bijbehorende agency costs, is echter die van de advocaat en cliënt.

In een eerdere blogpost hebben we reeds gewezen op bepaalde prikkels die de remuneratie van de advocaat kunnen creëren in zijn hoofde. Een mooie illustratie daarvan is de recente zaak van Toys “R” Us die in Richmond (Virginia, VS) een insolventieprocedure hebben aangevraagd. Toys “R” Us is daarin echter niet alleen. Richmond wordt steeds populairder voor insolventieprocedures (zie daarover hier en hier). De vraag die daarbij rijst, is: “Waarom?”. Continue reading ““Pleit” je rijk in Richmond (Virginia): Toys “R” Us”

Remuneratie curator. Het bureau voor rechtsbijstand is geen insolventieverzekeraar, maar wie dan wel?

Frederik De Leo (KU Leuven, UHasselt) en Dennis Cardinaels (University of Leeds) in NjW

Maakt de curator bij de vereffening van een insolventieboedel aanspraak op kosteloze rechtspleging krachtens artikel 667 van het Gerechtelijk Wetboek? Die vraag werd door het bureau voor rechtsbijstand van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel op 13 januari 2016 onverbiddelijk beantwoord met een eenvoudige ‘nee’ (Rb. Brussel (Nl.) (Bureau voor rechtsbijstand) 13 januari 2016, NjW 2017, 609).

Hoewel die beslissing begrijpelijk is, herbergt ze een fundamenteel vraagstuk: wordt de curator wel adequaat vergoed voor de inspanningen die hij levert en kosten die hij maakt bij de wedersamenstelling van de boedel? Een ontkennend antwoord op die vraag zou kunnen leiden tot een pervers resultaat, namelijk een curator die passiever blijft dan wenselijk is.

Bijgevolg noopt het oordeel van het bureau voor rechtsbijstand tot een analyse van de huidige remuneratieregelgeving van de curator, teneinde na te gaan of de curator via de huidige regeling wel voldoende geprikkeld wordt om de belangen van de schuldeisers in de boedel maximaal te behartigen. Continue reading “Remuneratie curator. Het bureau voor rechtsbijstand is geen insolventieverzekeraar, maar wie dan wel?”

Money (That’s What I Want). De invloed van de remuneratie van de advocaat op de actio mandati en minderheidsvordering

Corporate/Bankruptcy governance

In een aantal eerdere blogposten (zie hier en hier) werd reeds kort aangestipt dat de remuneratie van de curator invloed heeft op bankruptcy governance, en i.h.b. op het gedrag van de curator m.b.t. het instellen van bestuursaansprakelijkheidsvorderingen. De remuneratie zou moeten werken als een wortel die de belangen van de curator gelijkschakelt met die van zijn principaal, i.e. de gezamenlijke schuldeisers in de boedel. Helaas faalt het huidig Belgisch recht daarin (zie daarover F. DE LEO en D. CARDINAELS, “Het bureau voor rechtsbijstand is geen insolventieverzekeraar, maar wie dan wel? Over het prikkelend karakter van de remuneratie van de curator”, NjW 2017, te verschijnen).

In deze post wens ik kort in te gaan op een gelijkaardige situatie tijdens het leven van de onderneming: de invloed van de verloning van de advocaat op corporate governance, en i.h.b. op de actio mandati en minderheidsvordering (zie hierover de korte paragraaf in A. FRANCOIS, K. BYTTEBIER, K. FASTENAEKELS, T. VAN DE GEHUCHTE en L. VANDENBEMPT, “Omgaan met conflicten in vennootschappen: regeling van geschillen is meer dan geschillenregeling” in K. BYTTEBIER, A. FRANCOIS, E. JANSSENS, T. VAN DE GEHUCHTE (eds.), Omgaan met conflicten in de vennootschap, Antwerpen, Intersentia, 2009, (1) 85). Net zoals de curator de agent is van de gezamenlijke schuldeisers in de boedel als principaal (de residual risk bearers), is de advocaat de agent van de vennootschap, en – indien we aannemen dat het doel van het vennootschapsrecht winstmaximalisatie is voor de aandeelhouders – finaal van de gezamenlijke aandeelhouders (eveneens de residual risk bearers).

De verloning van de curator wordt niet bepaald door de schuldeisers als principaal, maar wel door het KB van 10 augustus 1998. Continue reading “Money (That’s What I Want). De invloed van de remuneratie van de advocaat op de actio mandati en minderheidsvordering”