De wetswijziging van 17 mei 2017, die maandag werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad,[1] luidt het einde in van de zgn. ‘slapende vennootschappen’. De wetgever wijzigt hiermee de gerechtelijke ontbindingsprocedure vervat in art. 182 W.Venn. krachtens dewelke vennootschappen die gedurende drie opeenvolgende jaren geen jaarrekening hebben neergelegd gerechtelijk kunnen worden ontbonden.
Doordat het openbaar ministerie van de gerechtelijke ontbinding van slapende vennootschappen geen prioriteit maakte bleef art. 182 W.Venn. overwegend theorie. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat voor 2013 meer dan 140.000 vennootschappen geen jaarrekening neerlegden. Veel van die vennootschappen zijn slapende vennootschap. Er bestaat een heuse markt voor dit soort slapende vennootschappen: de aankoop van de aandelen hiervan in plaats van de oprichting van een nieuwe vennootschap maakt een omzeiling van de vennootschapsrechtelijke oprichtingsvereisten en de controle van beroepsbekwaamheid bij oprichting mogelijk.[2] Met bovenvermelde wetswijziging tracht de wetgever nu te voorzien in een effectieve gerechtelijke ontbindingsprocedure.
De krachtlijnen van de gerechtelijke ontbindingsprocedure
i. Voortaan is rechtstreekse mededeling door de kamers voor handelsonderzoek aan de rechtbank van koophandel mogelijk. Onder de oude regeling konden deze kamers niet efficiënt worden ingezet, doordat het initiatief voor de procedure tot gerechtelijke ontbinding van de parketten moest komen. Door wegwerking van deze omweg, hoopt men een effectieve gerechtelijke ontbindingsprocedure te creëren.
ii. De titel van Boek IV, titel IX, hoofdstuk II van het Wetboek van vennootschap luidt voortaan niet langer “De gerechtelijke ontbinding van niet meer actieve vennootschappen”, maar “De gerechtelijke ontbinding van vennootschappen”. Dit is alvast een indicatie van het opzet van de wetgever: slapende vennootschappen worden voortaan immers vermeden…
iii. De belangrijkste wijziging is dat vennootschappen voortaan geen drie jaar de tijd meer krijgen om in te slapen, alvorens zij kunnen worden gewekt door een gerechtelijke ontbinding. De voorwaarde van niet-neerlegging gedurende drie opeenvolgende boekjaren van de jaarrekening wordt immers achterwege gelaten: voortaan volstaat de eenmalige niet-neerlegging van de jaarrekening voor een gerechtelijke ontbinding. Dit biedt de wetgever de mogelijkheid kort op de bal te spelen en preventief te werken: men verhindert dat vennootschappen inslapen. De sanctionering van een eenmalige niet-neerlegging van de jaarrekening lijkt misschien streng, maar de regularisatiemogelijkheid verhindert overkill.
iv. Afhankelijk van wie de initiatiefnemer is van de ontbindingsvordering kent de rechtbank al dan niet verplicht een regularisatietermijn toe. In geval van mededeling door de kamer van handelsonderzoek kan de rechtbank een regularisatietermijn uitspreken: zij is hier niet toe verplicht. Ook voor de kamers voor handelsonderzoek heeft de betrokken vennootschap reeds de mogelijkheid tot regularisatie, wat een eventuele onmiddellijke ontbinding door de rechtbank rechtvaardigt. In geval van verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie kent de rechtbank een regularisatietermijn toe van minstens drie maanden. In dit tweede geval ontbreekt immers de onderzoeksperiode, wat de verplichte regularisatietermijn rechtvaardigt.
v. Drie scenario’s staan de rechtbank ter beschikking wanneer zij besluit tot de gerechtelijke ontbinding.
Scenario 1: Net zoals onder het oude art. 182 W.Venn. kan de rechtbank beslissen de vereffening onmiddellijk af te sluiten. Onder het oude art. 182 W.Venn. was de onmiddellijke sluiting van de vereffening eerder zeldzaam: de rechtbank beschikte immers vaak niet over de noodzakelijke informatie om te beoordelen of onmiddellijke afsluiting van de vereffening mogelijk is, net omwille van het gebrek aan jaarrekening van de voorbije drie jaren. Zij diende dus eerst de vermogenstoestand te laten onderzoeken, wat een onmiddellijke afsluiting van de vereffening verhinderde.[4] We kunnen hopen dat dit onder het nieuwe regime anders zal zijn: de snellere opvolging door de kamers voor handelsonderzoek maakt een snellere sluiting van de vereffening misschien mogelijk.
Scenario 2: De rechtbank kan de vereffeningswijze bepalen en een vereffenaar aanwijzen, om vervolgens na beëindiging van de vereffeningswerkzaamheden de afsluiting van de ontbinding uit te spreken.
Scenario 3: De wetgever voegde een derde scenario toe. Onder het nieuwe regime kan dat de rechtbank beslissen om geen vereffenaar aan te wijzen indien geen enkele belanghebbende deze aanwijzing vordert. Bij gebreke aan vordering binnen het jaar ter aanwijzing van een vereffenaar worden de schulden dan van rechtswege als “oninbaar” beschouwd, komen de activa van rechtswege toe aan de Staat en wordt de vereffening geacht te zijn gesloten.
Met dit derde scenario tracht de wetgever tegemoet te komen aan kleine dossiers waarvoor niemand belangstelling heeft,[5] de lege boedels, waarvan de activa zelfs de vereffeningskosten niet dekken. Om de rechtbanken niet overmatig te belasten wordt hen daarom de mogelijkheid geboden geen vereffenaar aan te duiden, waardoor ook niet zal worden vereffend. De bal ligt vervolgens in het kamp van de belanghebbenden om zich kenbaar te maken en de aanwijziging van een vereffenaar te vorderen, bij gebreke waaraan hun vordering als “oninbaar” wordt gekwalificeerd. Dit laatste geldt niet als een synoniem van vervallen. De oninbaarheid van een schuld op de vennootschap heeft immers tot gevolg dat men zich nog kan wenden tot eventuele borgstellers.[7]
Een onduidelijkheid in deze derde hypothese lijkt ons de vereffening die wordt “geacht te zijn afgesloten” wanneer binnen het jaar geen aanwijzing van een vereffenaar wordt gevorderd. De sluiting van de vereffening heeft de voorbije jaren reeds aanleiding gegeven tot voldoende discussie, vaagheid hieromtrent is onwenselijk. Een vereffening is – ook al is in deze hypothese niet echt sprake van een echte vereffening – afgesloten of niet. Het moment van sluiting van de vereffening is te belangrijk om over te laten aan vermoedens: zo betreft de afsluiting overeenkomstig art. 195 W.Venn. bijvoorbeeld het aanvangsmoment van de vijfjarige passieve rechtspersoonlijkheid van art. 189, §1, derde streepje W.Venn. Ook de mogelijkheid van faillissement tot zes maanden na de sluiting van de vereffening blijft onverkort mogelijk (art. 2 lid 4 Faill.W.) en heeft als aanknopingspunt het moment van sluiting van de vereffening. Wat de gevolgen zijn van een “geachte afsluiting” van een vereffening is onduidelijk. Uit de opgelegde verplichting aan de griffie tot bekendmaking van deze sluiting van de vereffening in het nieuwe art. 182, §6 W.Venn. menen we te mogen afleiden dat de wetgever deze “geachte afsluiting” wel gelijk stelt met een daadwerkelijke sluiting.
vi. Krachtens het nieuwe art. 182/1 W.Venn. zijn bestuurders en zaakvoerders verplicht gevolg te geven aan alle oproepingen die zij ontvangen van de vereffenaars en hen de nodige informatie te verstrekken, alsook elke adreswijziging mede te delen. Indien zij hieraan verzuimen kan hen bij de uitspraak van de gerechtelijke ontbinding een beroepsverbod gedurende maximaal drie jaar worden opgelegd.
Het einde van de slapende vennootschappen…het begin van de slapende VZW’s?
De gerechtelijke ontbinding vormt na deze wetswijziging, samengevat in bovenvermelde krachtlijnen, een veelbelovend instrument. Onder het nieuwe regime wordt vermeden dat vennootschappen gedurende drie jaar de kans krijgen om in te slapen, al hangt de effectiviteit wellicht af van de goede werking van de kamers voor handelsonderzoek. Een zwak punt situeert zich misschien in het toepassingsgebied: VZW’s vallen expliciet buiten het toepassingsgebied, hoewel blijkt dat ook deze verenigingen steeds vaker worden ingezet om te frauderen.[8] Art. 18, °4 V&S-wet – de tegenhanger van art. 182 W.Venn. – wordt niet gewijzigd: impliceert het einde van de slapende vennootschappen het begin van de slapende VZW’s? Zeker wanneer VZW’s in de toekomst ook zonder beperking een economische activiteit zullen kunnen voeren, maakt dit omzeiling van de regels voor de vennootschappen mogelijk.
Deze blogpost kadert in het doctoraatsonderzoek van de auteur inzake schuldeiser-bescherming bij ontbinding van vennootschappen.
Jasper Van Eetvelde
Jan Ronse Instituut voor Vennootschaps- en Financieel Recht
[1] Wet van 17 mei 2017 tot wijziging van diverse wetten met het oog op de aanvulling van de gerechtelijke ontbindingsprocedure van vennootschappen, BS 12 juni 2017, 63589.
[2] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zeten en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2015-2016, DOC 54 1940/001, 4.
[3] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zetel en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2016-2017, DOC 54 1940/007, 18.
[4] C. BERCKMANS, De vereffeningsprocedure, Mechelen, Kluwer, 2014, 478; W. DERIJCKE, “La dissolution-liquidation judiciaire des sociétés qui ne sont plus actives: une catachrèse”, RPS 2003, (301) 308.
[5] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zetel en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2016-2017, DOC 54 1940/007, 10.
[6] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zetel en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2016-2017, DOC 54 1940/007, 7.
[7] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zetel en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2016-2017, DOC 54 1940/007, 10 en 38.
[8] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zetel en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2016-2017, DOC 54 1940/007, 35.
[9] Wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van vennootschappen en van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, ter verbetering van de ontbindingsprocedure van niet-actieve vennootschappen, van vennootschappen met een fictieve zetel en van vennootschappen waarvan de zaakvoerders over onvoldoende beroepskennis beschikken, Parl.St. Kamer 2016-2017, DOC 54 1940/007, 41.
[10] J. VANANROYE, “Kwaliteitscontrole op de vereffening : tijd voor een verandering van focus”, TRV 2011, (529) 530; C. CLOTTENS, “Het lot van lopende gerechtelijke procedures na afsluiting van de vereffening van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid”, TRV 2010, (150) 156.
Veel dank voor de spoedige commentaar .
LikeLike